Spring naar de content
bron: ANP/Bart Maat

Minister Kaag in Afrika: gevangen door decennialang verkeerd beleid

Deze week zijn minister-president Mark Rutte en minister Sigrid Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in de Ivooriaanse hoofdstad Abidjan aanwezig op de vijfde EU-Afrika Top. Op de top wordt onder meer gesproken over het migratievraagstuk. Volgens publicist Martien Hoogland heeft Kaags ministerie decennialang de eigen visie verkwanseld en is het zelf ten dele aanstichter van de migratie vanuit Afrika.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: De Redactie
Afrika
Beeld:

Minister Sigrid Kaag van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (OS) bleef vorige week gemakkelijk overeind in haar eerste debat met de Tweede kamer. Ze wond iedereen in de Tweede Kamer om haar vinger, zo meldde de Volkskrant. Zelfs de PVV nam genoegen met haar opmerking dat ook de Arabische golfstaten de opvang van migranten behoren te steunen. Maar het lijkt slechts een kwestie van tijd voor een lelijke waarheid zich aan het ministerie openbaart.

Minister Kaag zit namelijk opgescheept met een erfenis van het kabinet Rutte II. Dat besteedde een kwart van het totale budget van Ontwikkelingssamenwerking (4.5 miljard euro) aan het tegenhouden van migranten en andere zaken die weinig met dit thema te maken hebben. Maar een visie op de economische ontwikkeling van Afrika ontbreekt ten enen male. Het platteland is verlaten en de jeugd wacht in uitpuilende steden op het juiste moment om de overstap naar Europa te wagen.

Het deelministerie verkwanselt dan ook al decennialang haar visie op economische ontwikkeling. Noodgedwongen zocht voormalig minister Ploumen bij de uitvoering van haar plannen aansluiting bij multinationals.

Zo opende ze in Addis Abeba een vestiging van Heineken en bewierookte premier Rutte bij de Verenigde Naties de bijdrage van Heineken aan de economische ontwikkeling van Afrika. Deze multinationals zijn echter een deel van het probleem van Afrika, zoals blijkt uit een vergelijking met Azië.

Dit continent volgde de klassieke route door eerst de kleinschalige landbouw te ontwikkelen en daarna de overstap te maken naar de industrie. Azië was dan ook lang een arm continent met weinig grondstoffen dat zich noodgedwongen zelf moest voeden. Dit zorgde voor een Groene Revolutie in de voedselteelt die aan Afrika voorbij ging. Hetzelfde gold voor de industriële revolutie.

Heineken verdeelt de Afrikaanse markt

Afrika was gezegend met kostbare grondstoffen en had omstreeks 1960 een hogere levensstandaard dan Azië. Om de Afrikaanse elite van Westerse geneugten te voorzien, werden zelfs boter, jam, vruchtensap en bier geïmporteerd. Zo verdeelden de multinationals Heineken, het Franse Castel, het Engelse Diago en het Zuid Afrikaanse Sabmiller de Afrikaanse biermarkt onder elkaar.

Typerend is dat het Britse Sabmiller groot werd in de werkkampen rond de mijnen van Johannesburg, waar de jonge mannen en de hoerenkasten van drank werden voorzien. De multinationals versterkten verder met grote reclamebudgetten het alcoholisme onder de Afrikaanse ambtenaren en vergrootten tevens de onderontwikkeling van het Afrikaanse platteland.

Jarenlang kochten deze multinationals namelijk de tarwe voor hun bier op de wereldmarkt en niet bij Afrikaanse boeren. Deze raakten verstoken van een afzetmarkt waardoor de landbouw verviel tot zelfvoorziening in handen van vrouwen en oude van dagen. De jeugd is dan al lang verhuisd naar hoofdsteden als Dakar, Accra en Ouagadougou waar ze staan te trappelen om verder te trekken.

Dit is niet te vergelijken met de geschiedenis van Azië. Illustratief voor het succes van het continent is Zuid-Korea. Dat was omstreeks het jaar 1900 een straatarm land. Rijst kwam van het schaarse land van de vlakte van de Hanrivier dat intensief bebouwd werd. In 1906 werd Korea ingelijfd door Japan en ging het een bijdrage leveren aan de industrialisatie van het moederland.

Vanaf 1953 hield Zuid-Korea zich met Amerikaanse steun staande tegenover de communistische dreiging vanuit Rusland en China. Vanaf 1960 werden de familiebedrijven (chaebols) aangewezen om de export ter hand te nemen. De regering beschermde hen tegen Japanse concurrentie, voorzag ze van kredieten en liet verder lonen en prijzen over aan de vrije markt.

Zo begon de export van goedkope katoentjes naar Amerika, gevolgd door eenvoudige gebruiksartikelen. Op deze wijze ontstond een nationale technologie en kon Zuid-Korea einde jaren zestig de overstap maken naar scheepsbouw en auto’s. Daarnaast verwierf de Soju rijstwijn wereldfaam. In schril contrast staan de Afrikaanse tappers van palmwijn en brouwers van sorghumbier, die genoegen moeten nemen met de kruimels  achtergelaten door Heineken en consorten.

Dakar als het Parijs van Afrika

Afrika werd daarentegen het slachtoffer van haar rijkdom aan grondstoffen. De vroegste vorm van onderontwikkeling vond plaats in Senegal, waar pinda’s werden geteeld voor de olie-industrie van Marseille. Senegal werd al snel vertegenwoordigd in het Franse parlement, maar dit kon haar onderontwikkeling niet verbloemen. Arbeid voor de pindateelt werd geleverd door jonge mannen uit het rivierdal van de Senegal, maar door hun afwezigheid raakten de irrigatiewerken in verval.

Tot overmaat van ramp lieten de Fransen na de Tweede Wereldoorlog rijst uit Azië importeren om ruimte te geven aan de pindateelt. De haven van Dakar werd een centrum van invoer in plaats van een centrum van nationale economie. Castel en de wijnhuizen van Bordeaux voeren daar wel bij. Maar de overheerlijke mango’s hingen te rotten aan de bomen zoals de Franse agronoom Renée Dumont opmerkte in zijn boek False Start for Africa uit 1960.

Tijdens de Saheldroogte van 1974 geraakte de voedselteelt langs de Senegal in een crisis van Bijbelse omvang. Zodoende moest ruim veertig procent van de nationale voedselbehoefte geïmporteerd worden. De doodsteek voor de voedselteelt langs de rivier was de opening van de stuwdam te Manantali in 1980, bedoeld om zowel Senegal als Mali van elektriciteit voorzien.

De rivieroevers raakten verstoken van het rijke slib neergelegd tijdens de jaarlijkse overstromingen. Tot overmaat van ramp werd de pindateelt weggeconcurreerd door palmolie uit Azië en verschrompelde de landbouw in het pindabekken.

De politieke elite rond president Wade ging vooral de invoer via Dakar controleren en verkwanselde de visrechten van Senegal aan China en Rusland en de goudwinning aan de Fransen. Na het failliet van het Wade-regime in 2012 probeert de nieuwe regering om de lokale rijststeelt weer nieuw leven in te blazen. Maar de bevolking laat de harde lokale rijstsoorten links liggen en kiest voor de zachtere soorten uit Azië.

Afrikaanse rivierdalen importeren voedsel

Eenzelfde gebrek aan samenwerking bestaat in de cacaosector. Lang floreerde de cacaoteelt in het tropisch regenwoud rond Kumasi, maar het eens imposante tropische regenwoud werd gekapt voor export naar Europa. Hierdoor werden de cacaobomen vatbaar voor ziekten en werd de kip met de gouden eieren geslacht. De Cacaodienst trad niet op omdat de politieke elite banden had met de zagerijen. Lokaal bosbeheer mislukte omdat de ambtenaren van de bosdienst weigerden om met de boeren samen te werken.

Omstreeks 2010 probeerde de Nederlandse ambassade nog in te grijpen, maar tevergeefs. Ondertussen ontwikkelde het ministerie van Voedsel (MOFA) droogteresistente maissoorten, echter zonder de verdroging van het klimaat aan te pakken.

Toch besloot minister Ploumen het herstel van de cacaosector in handen te geven van de multinationals Cargill en Monsanto. In de zomer van 2014 hief ze het glas op het succes van dit project in Tema-Accra. De multinationals grijpen naar het eenzijdige recept van extra gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Maar het is zeer de vraag of dit de oplossing is. Niet voor de kleine vrouwelijke cacaotelers, waar Ploumen zegt zich hard voor te maken.

Is er nog hoop?

Vanaf 1954 ontwikkelde Nederland haar ideeën over ontwikkelingssamenwerking onder leiding van de PvdA-econoom Jan Tinbergen. Deze nobelprijswinnaar bepleitte productieve investeringen in de landbouw als voorwaarde voor ontwikkeling. Maar al decennia lang is zijn boodschap vergeten.

Het onderwerp onderontwikkeling werd ingerruild voor vage termen zoals Millenium Development Goals, versterking van civic society, transparantie, duurzaamheid en gender. Het Internationaal Agrarisch Centrum (IAC) van Wageningen verkwanselde haar roots door zich om te dopen in Centre for Development Innovation (CDI). Daar wordt gesproken over inclusiveness in plaats van armoedebestrijding. Een verkeerde ontwikkeling, die al met al het werk van Kaag nu een stuk moeilijker maakt.

Martien Hoogland is publicist en voormalig beleidsmaker van de stichting Both ENDS.