Spring naar de content
bron: ANP

De betreurenswaardige comeback van Jari Litmanen

Jari Litmanen droeg hetzelfde vest als dat waarmee ik een paar weken geleden naar een pashokje stiefelde, tot de vriendin er een stokje voor stak.
‘Veel te saai,’ zei ze.
Jari zat in een huisje. Meer een kas dan een huisje, eigenlijk.
Dat huisje stond in de Johan Cruijff Arena, aan de rand van het veld.
Op de zijkant stond een merknaam.
Het huisje was een reclamestunt van een kabelmaatschappij, in de aanloop naar Ajax – Feyenoord, en het geheel oogde exact zo zielloos als ‘reclamestunt van een kabelmaatschappij’ klinkt. En Jari Litmanen zat ertussen. Een geheim dat zichzelf heeft prijsgegeven.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

De eerste (en enige) keer dat ik Jari Litmanen ontmoette was ik zeven. Dat was in Boekhandel Los, in Bussum. Schrijver en Ajax-elftalleider David Endt zou daar zijn nieuwe boek komen presenteren en, zo kondigde de etalage al weken aan, hij zou enkele Ajax-spelers meenemen voor een signeersessie.
Ajax was toen al goed, maar niet zo goed als ze achteraf zouden blijken te zijn geweest.
Het gerucht ging dat Rijkaard kwam.
En de vader van een vriendje, die iemand kende die bij ABN-Amro werkte, had het over Overmars.

Voor Frank! Veel leesplezier!
Op de dinsdagavond van het signeren stond de rij tot halverwege de Nassaulaan, tot het terras van koffiehuis Drusius.
Na drie kwartier waren we aan de beurt.
Geen Rijkaard, geen Overmars.
Aan een tafeltje achter in de winkel zat David Endt. Naast hem zat Michel Kreek, een linksbenige reserve met het kapsel van een militair.
Daarnaast zat een jongen met lang, donker haar en de zwartste ogen die ik ooit in een bleek gezicht had zien staan. Een beetje onderuitgezakt, als iemand die net een patat kapsalon met extra saus heeft weggegraasd.
Jari Litmanen was op dat moment nog de stunt double van Dennis Bergkamp, een Fin die op mij voornamelijk indruk had gemaakt omdat hij in een van Sinterklaas gekregen Voetbal International had gezegd dat hij ‘geen arrogante klootzak’ was. Niet eerder had ik dat woord op schrift zien staan, tot dat moment wist ik niet beter of ‘klootzak’ werd alleen in het geheim doorgefluisterd in de bosjes rond onze school, samen met ‘kut’ en ‘opflikkeren’.
Enigszins teleurgesteld liet ik mijn Godenzonen van Ajax signeren. Eerst door Endt (‘Voor Frank! Veel leesplezier, David Endt’) en vervolgens door Kreek en die onderuitgezakte Fin, die opvallend zorgvuldig zijn klassiek ogende handtekening zette.
In de jaren die volgden werd ik fan. Ik wilde mijn haar als Litmanen, ik wilde lopen als Litmanen (met mijn handen tot vuistjes, en mijn armen dicht langs het lichaam) en ik wilde scoren als Litmanen. Het liefst van al wilde ik zijn als Litmanen, die altijd onverstoorbaar bleef, met die trage en zware stem, alsof alle opwinding om hem heen van hem afketste.

Het liefst van al wilde ik zijn als Litmanen

Jari Litmanen voetbalde tot zijn veertigste. Hij was vaak geblesseerd, maar kwam elke keer weer terug, steeds bij een iets kleinere club dan daarvoor. Op het laatst waren zijn clubs zo klein dat er geen beelden meer waren van een actieve Litmanen, hij verdween langzaam aan de horizon, tot hij een stipje was dat oplost in het niets. Niet in het door een kabelboer ingerichte niets, maar écht: het hardcore-Niets.
Hij had zich moeten terugtrekken in een Fins niemandsland, met vrouw en zeven kinderen. Of liever nog: alleen.
Hij had een geheim nummer moeten nemen, zodat geen enkele journalist, reclamejongen of oud-ploeggenoot hem nog zou kunnen traceren. En dan, na jaren, had er dan één journalist op zoek moeten gaan. Eentje die op de bonnefooi naar het dorp zou gaan waar Jari voor het laatst voetballend was gesignaleerd. Eentje die in de voetbalkantine (annex levensmiddelenwinkel) had moeten informeren bij twee besnorde oud-zeehondenknuppelaars.

‘Jari?’
‘Jari?’
‘Litmanen?’
‘Jari?’

Dari
Niemand die wist wat er van de tovenaar van Bolinpaeaää (of Bünikilaaaaåå) was geworden.
En vlak voor de journalist dan onverrichter zake naar huis zou keren, zou hij zich uit arren moede wenden tot een verschraald mevrouwtje met een bos takken op de rug, over wie gezegd werd dat ze ooit met Jari in een leesclub had gezeten. En dat mevrouwtje, kromgegroeid en gerimpeld als een ouwe perzik, zou dan met haar bevende vinger op het woud wijzen en iets mompelen als: ‘Jari? Dari.’
Dus: die journalist het duistere woud in, met van die schoenen met tennisrackets eronder, om niet te diep in de sneeuw weg te zakken, en een geweer om de boze elanden mee weg te jagen. Drie dagen zou de journalist rondtrekken, hij zou leven van bessen en stinkwortels die hij uit de bevroren grond wroette en uiteindelijk zou hij licht zien. Niet de hemel, maar een huisje. Een houten nederzetting tussen de sparren. Houtblokken onder een afdakje. In de sneeuw een lekke Derbystar. Op de deur een bordje van een waakhond. Hiri wäkke ick.
De journalist zou op de deur bonzen.
Gestommel. Gesmoord gescheld. Doffe klap. Gejank van een hond.
De deur werd geopend. Een kerel van zeker honderd kilo, in een wollen kabeltrui. Oude pet op het hoofd, van een reeds lang kapotgefuseerde Finse arbeidersbeweging. Een donkere, ongelijkmatig over het verweerde gezicht verdeelde baard. Ergens daartussen: twee pikzwarte ogen.
En dat ik dan die journalist zou zijn.