Spring naar de content
bron: ANP

Dáág, achterwiel van Mathieu van der Poel (en dáág, Roger de Vlaeminck)

Halverwege het rampjaar 2003 (niet alleen het jaar van mijn eindexamen, maar ook het jaar waarin in Nederland ‘de kapsalon’ werd verzonnen, een gerecht dat zijn steentje ruimschoots heeft bijgedragen aan het fluks naderende einde van de beschaving) beantwoordde ik op mijn wiskunde-examen geen enkele vraag correct. Mijn antwoordvel zag eruit als een keuken waarin een kleuter stiekem veertig formules en tien cijfers in de blender had gepropt en op het knopje had gedrukt – zonder het deksel erop te doen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

Mathieu van der Poel was toen acht jaar.

Iedereen is wel gezegend met iets waar-ie niet erg goed in is. Een anti-talent.
Anti-talent is een gebrek aan aanleg dat je moet koesteren, omdat het je ontslaat van elke verantwoordelijkheid om een poging te doen er goed in te worden. Zo bestaan er mensen die geen vaatwasmachines kunnen inruimen, en het daarom ook nooit doen. Ze hoeven maar één glas in te ruimen of, hup, daar worden ze al aan de kant geduwd. Mijn vaatwasser was wiskunde, waarin ik niet zomaar slecht was, maar in- en inslecht. Mijn resultaten waren even hope- als uitzichtloos, en mijn inzicht bleef zo beperkt dat de, door mijn diepe onbegrip geprovoceerde docenten opzet vermoedden. Niemand die ook maar enigszins bereid was zijn best te doen, kon zo oliedom uit de hoek komen. Dachten zij, maar ik kon gewoon niet beter. Achteraf vermoed ik dat het iets medisch was: zodra ik mijn wiskundeboek opende (of de docent zijn mond), werd er in mijn hersenen een enorm rolluik neergelaten. Dat luik was van een gewapend beton dat licht noch geluid doorliet.
Soms gaat dat luik nog altijd wel eens neer. Als iemand op een klamme zondagmiddagverjaardag over de mogelijkheden van een bepaald model auto begint, of zodra het woord ‘cryptocurrency’ valt. En bij alles wat Roger de Vlaeminck zegt.

De jukebox droeg een muts

Gistermiddag, zo ergens tussen half nog steeds niet gedoucht en kwart voor mweh, lag ik op de bank, in afwachting van de live uitzending van de veldrit in Hamme. Even Mathieu van der Poel zien winnen, misschien monterde dat me op.
De veldrit was nog niet begonnen. In een veld stond Sporza-verslaggever Ruben van Gucht. Hij interviewde twee keuterboertjes in wie ik, nadat hun namen een keer of drie genoemd waren, de oud-kampioenen Berten van Damme en Roger de Vlaeminck herkende. Roger de Vlaeminck is Belgiës eigen kruising tussen Eddy Merckx en Emile Ratelband, een wandelende jukebox vol uitspraken die uiteenlopen van onbedoeld-beledigend tot bonafide mallotig. Hij wordt kortom bijna dagelijks geïnterviewd.
Ik hoor die uitspraken nooit echt uit zijn mond komen, vanwege dat rolluik dus, maar ik lees ze altijd terug in artikelen die over die interviews worden geschreven en in tweets die over die artikelen over die interviews worden verstuurd. Algemene trend in die berichten is dat voor Roger de Vlaeminck nuance is wat differentiaalvergelijkingen voor mij zijn.
Dit keer droeg de jukebox een muts. Van Gucht vroeg of hij een beetje genoot van dit veldritseizoen en presenteerde hem de microfoon, als een ober een fles dure wijn.
De jukebox opende zijn mond.
En ratelderatel, daar ging het luik weer.

Later las ik op internet dat Roger de Vlaeminck had beweerd dat Mathieu van der Poel – zeg maar: de crosser die Roger de Vlaeminck denkt ooit geweest te zijn – de sport verpest, omdat hij alles wint.
(Je zou ook kunnen zeggen dat de rest van de crossers de sport verpesten, omdat zij dus alles verliezen.) (Nóg beter zou het zijn als je soms even niks zou zeggen, maar nu vraag ik waarschijnlijk te veel. Enfin.)

Natuurlijk maakt Mathieu van der Poel de sport niet kapot. Het is eerder andersom, want iedereen weet dat gebrek aan tegenstand funest is voor het karakter. Wie altijd tegen E’tjes blijft voetballen, zal elk jaar vaker scoren, maar een betere voetballer word je er niet van. Veel mensen vinden daarom dat Mathieu naar de weg moet. De Ronde van Vlaanderen rijden (winnen), Parijs Roubaix rijden (winnen), starten (paar ritten winnen) in de Tour. ZSM en ASAP. Mathieu heeft het zelf nu zo vaak gehoord dat hij het zelf ook gelooft.
Maar waarom eigenlijk? Vragen ze aan Messi ooit waarom hij niet gaat tennissen?
Gisteren, in Hamme, won hij weer. Net als zaterdag, in Tabor. Net als vorige week. En de week ervoor. Net als volgende week. Hij won 42 van de laatste 52 wedstrijden waaraan hij deelnam. Wiskundig gezien (door mij) komt zijn eerstvolgende nederlaag elke dag een dag dichterbij, al lijkt het er voorlopig vooral op dat zijn laatste nederlaag elke dag verder weg raakt. Zondag nam hij twee rondes lang een ploeggenoot, ene Tom Meeusen, op sleeptouw, om uiteindelijk met ruime voorsprong te winnen.
Meeusen werd nog tweede. Hij oogde aan de finish als een Zuid-Frans boerinnetje dat net de moeder van God tegen het lijf is gelopen en werd achter het podium ondervraagd. Hoe het was geweest om bijna twee ronden zo vlak bij Mathieu te mogen fietsen. En of hij een moment aan winnen had gedacht.
Meeusen lachte. ‘Hij kon mij op vier of vijf plekken lossen. Dat deed hij niet, daar ben ik hem dankbaar voor.’ En: ‘Het is leuk om eens zijn achterwiel te zien.’
Dat vat Mathieu van der Poel wel ongeveer samen. Hij heeft een beetje wat ik met wiskunde heb, maar dan omgekeerd. Hij is een puur en voor anderen niet te vatten talent. Zo veel beter dan de rest dat zijn tegenstanders vooral nog starten om een meet and greet met zijn achterwiel. Dag, achterwiel van Mathieu, dááág.

Ronddraaiende vijver
En plots stelde ik me de sport voor zónder Mathieu van der Poel. Een spannende strijd, minieme verschillen en wekelijks een andere winnaar. En altijd, boven alles en iedereen uit, die zachte fluittoon van de onmacht, de wetenschap dat je de beste bent in een sport die door iemand is achtergelaten wegens ‘te makkelijk’, de Vlaamse versie van dat kleuterspel waarbij je je hengeltje in de zich traag openende en sluitende bekken van de visjes in een ronddraaiende vijver moet zien te steken. En dat dan elke zondag live op tv.
Voor Mathieu zou het misschien aardig zijn eens wat anders te doen, maar voor het veldrijden zou zijn vertrek (en elk succes dat hij daarna in een andere tak van sport behaalt) funest zijn. Het zou een bewijs zijn dat veldrijden iets is wat je vroeg of laat kunt ontgroeien, net als verstoppertje en het serieus nemen van Roger de Vlaeminck.
Zo lang er nog renners zijn die af en toe een glimp van Mathieus achterwiel opvangen, is het goddank nog niet zo ver.