Spring naar de content
bron: anp

Maarten Biesheuvel: ‘Ik kan helemaal niet goed schrijven!’

Deze week overleed schrijver J.M.A. (Maarten) Biesheuvel (1939 – 2020), de meester van het korte verhaal. Lukas Meijsen, leraar Nederlands en oud-redacteur van literair tijdschrift De Titaan, sprak hem in 2015 over zijn werk. Biesheuvel: “Nee, nee, ik heb nooit schrijver willen worden.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Lukas Meijsen

“Acht jaar geleden achtte men het voor de eerste maal dienstig mij naar een gekkenhuis te brengen.” Met die zin begint het eerste verhaal uit In de bovenkooi, de bundel waar Maarten Biesheuvel in 1972 mee debuteerde. In het verhaal (De heer Mellenberg) schrijft Biesheuvel over de psychiatrische kliniek Endegeest in Oegstgeest, waar hij in 1966 werd opgenomen wegens een psychose.

De heer Mellenberg gaat over het dagelijks leven in Endegeest. Over de arbeidstherapie (“Iedere week kwam een grote vrachtauto van een balpennenfabriek uit het noorden des lands het terrein opgereden en dan laadden wij zelf de kisten met pennen in, die zeven dagen geleden in miljoenen stukjes waren aangevoerd.”), medicijnen (“grote trilaphon-injecties”) en over de andere patiënten in het gekkenhuis:

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

“Mag ik me even voorstellen?” vroeg ik bedeesd, “ik ben God, Jezus en de Messias.” “En ik ben Piet Mellenberg,” antwoordde hij, “ik hoop dat je gauw beter wordt, want er is nooit een Messias geweest en er zal er nooit een zijn.” “Ja maar,” probeerde ik tegen te werpen. “Alle metaphysica behoort tot het terrein van de waanzin,” zei hij, “het enige dat wij kennen is de echte werkelijkheid, hoe absurd zij ook moge zijn.”

De verhalenbundel In de bovenkooi was een groot succes. Brommer op zee, Biesheuvels beroemdste verhaal, is een klassieker. Iedereen heeft op de middelbare school gelezen over ketelbinkie Isaäc, die op het achterdek van een schip naar de horizon staart en plotseling een lichtje dichterbij ziet komen. Geen ander schip, zo blijkt, maar een man die op een brommer over het water komt aanrijden.

Toen Biesheuvel op zijn drieëndertigste debuteerde als schrijver, had hij al een tijdje op zee gewerkt. Op zijn zestiende ging Biesheuvel van school om ketelbink te worden. Toen hij na een paar maanden weer terug in Nederland was, ontmoette Biesheuvel op het Stedelijk Gymnasium in Schiedam Eva Gütlich, de vrouw met wie hij vanaf dat moment samen zou zijn. Ze wonen nu al meer dan vijfendertig jaar in een houten huis in Leiden.

Op een woensdagmiddag in januari sta ik voor dat houten huis in Leiden. De dag ervoor heb ik – zoals afgesproken – nog even gebeld met Eva. Ze vertelt dat Maarten, die manisch-depressief is, al een tijd erg somber is. We spreken af het om het interview uit te stellen tot het moment waarop het weer wat beter gaat. Maar ’s avonds laat belt Eva me terug om te zeggen dat haar man het interview toch door wil laten gaan.

De Biesheuvels wonen in een rustige straat niet ver van het centrum van Leiden. Er staan grote bomen en statige huizen. Het houten huis van Eva en Maarten is donkergroen geschilderd, de kozijnen zijn rood. Boven het grote raam aan de voorkant van het huis staat met witte letters ‘Sunny Home’. Als ik voor het tuinhek sta, zie ik Eva achter het grote raam staan. Ze zwaait naar me.

Ik geef hem de doos sigaren die ik voor hem heb meegenomen. Het zijn sigaren van de ALDI, want die rookt Biesheuvel het liefst.

Maarten ligt nog op bed, vertelt Eva als ze me binnenlaat. We gaan in de zithoek zitten, aan de voorkant van het huis. Er staan twee banken en twee stoelen. Op de salontafel staat een pot thee op een lichtje en ligt een schaaltje met koekjes. Als ik op een van de stoelen ga zitten, springt er direct een poes op mijn schoot. Het is Kleintje, een vondeling, zegt Eva, die op de andere stoel is gaan zitten.

De woonkamer van de Biesheuvels is een klein museum. De muren zijn donkerbruin en er hangt een klok die ouderwets tikt. Tegen een van de muren staat een piano, die nog van Biesheuvels moeder is geweest. Op alle andere plekken in de woonkamer liggen en staan trouwens ook stapeltjes boeken, en overal hangen foto’s, knipsels uit kranten en tijdschriften, en lijstjes met schilderijen.

Als Eva naar de keuken gaat om een nieuwe pot thee te zetten, kraakt plots het hele huisje. Even later komt Maarten Biesheuvel de woonkamer binnen. Hij schudt mijn hand en gaat op de bank zitten. Ik geef hem de doos sigaren die ik voor hem heb meegenomen. Het zijn sigaren van de ALDI, want die rookt Biesheuvel het liefst. Als Eva terug is uit de keuken, steekt hij zijn eerste sigaartje op. Het doosje lucifers rammelt in zijn handen.

Al snel merk ik dat het interview met Biesheuvel geen gewoon interview wordt. Biesheuvel geeft op de meeste vragen maar een heel kort antwoord (“ja ja” of “oh ja” of “nee nee”) en soms is hij lang stil. Na een tijdje zegt Biesheuvel: “Er komt niet zoveel uit, hè?” Eva: “Als Maarten zich goed voelt, praat hij natuurlijk veel meer dan nu. Helaas. Maar goed. Het belangrijkste zegt hij wel.”

Boeken zijn gelukkig belangrijk genoeg om over te praten. Ik vraag Biesheuvel eerst maar eens naar het stapeltje boeken dat naast hem op de bank ligt. “Hier ligt Kafka,” zegt hij, “en Heer, vrouw, boer van Nabokov, en Zes novellen van mezelf. 384 bladzijden.” Biesheuvel is zijn Zes novellen niet aan het herlezen. “Nee nee,” zegt hij. Eva: “Als je je goed voelt, doe je dat wel af en toe. Maar ja, je leest op het ogenblik bijna niet.”

Af en toe leest Biesheuvel nog weleens een verhaal van Anton Tsjechov, de schrijver met wie hij vaak vergeleken wordt. Tsjechov kan volgens Biesheuvel als geen ander over de liefde schrijven. “Dan ben ik ondersteboven,” zegt Biesheuvel. “Het is zo razend knap.” Het beste verhaal van Tsjechov is volgens Biesheuvel De zwarte monnik. Dat verhaal geeft namelijk een precies beeld van een manisch-depressieve patiënt.

Biesheuvel is een herlezer. Zijn favoriete schrijvers leest hij al zijn hele leven. Als kind las hij de boeken over de levend geworden Jan Klaassenpop Harlekijntje, met illustraties van E.M. ten Harmsen van der Beek. In de sprookjesachtige verhalen komt de avontuurlijke deugniet Harlekijntje altijd in de problemen. “Je vergelijkt jezelf toch weleens met Harlekijntje?” vraagt Eva. Maarten: “Ja. Droevige Harlekijntje.”

Het eerste boek dat grote indruk op Biesheuvel maakte, was Moby-Dick van de Amerikaanse schrijver Herman Melville. Biesheuvel kocht het op z’n twintigste. Later volgde het werk van Conrad, Nabokov en Toergenjev. Biesheuvel vertelt wat volgens hem de ingrediënten van een goed verhaal zijn. “Het moet een begin hebben en een meeslepend middendeel en een goed einde,” zegt hij.

“Nee, nee, ik heb nooit schrijver willen worden.”

Maarten Biesheuvel

“Lust je misschien een saucijzenbroodje?” vraagt Eva, die nog steeds bij ons zit. Als Eva in de keuken is, kijk ik naar de muur voor me, waar een foto hangt van Maarten en Eva met een geit. “Die hebben we zeventien jaar gehad, ook gewoon in de kamer,” zegt Eva later. “Het was een heel lief beest.” Als de saucijzenbroodjes op zijn, vraag ik Biesheuvel of hij al schreef toen hij jong was.

“Nee, nee, ik heb nooit schrijver willen worden.” Eva: “In de schoolkrant heb je nog wel geschreven, toch?” Maarten: “Oh ja.” Eva: “En je schreef ook een keer iets buiten verantwoordelijkheid van de redactie.” Maarten: “Ja. Dat gedichtje. Oh muziek! / Waart gij er niet / Wat waren wij dan? / Ik weet er niets van.” Eva: “Oh ja. Dat gedichtje. Daar kon de redactie niet voor instaan. Het was een streng christelijke school.”

Biesheuvel geeft niet meteen antwoord op de vraag wanneer hij ontdekte dat hij goed kon schrijven. Na een tijdje zegt Eva: “Anderen vonden het leuk, hè, wat je schreef.” Maarten: “Nou. Goed kunnen? Ik kan helemaal niet goed schrijven!” Eva: “Dat is juist zo tragisch.” Het is even stil in de woonkamer. Na een poosje zeg ik: “Maar toch vind ik dat u prachtige verhalen heeft geschreven. Brief aan vader en Thalassa!, bijvoorbeeld.”

Biesheuvel vertelt over Thalassa!, een verhaal dat gaat over zijn jeugd. Als Biesheuvel zes jaar is, neemt zijn vader hem voor het eerst mee naar zee. Een teleurstellende ervaring. Biesheuvel: “Ja, ik werd heen en weer geklotst op dat stoeltje, dat kinderzitje achterop de fiets. En toen kwamen we bij Hoek van Holland en daar viel alles zo bitter tegen. Ik had het me zo vriendelijk voorgesteld allemaal.”

Plotseling zegt Biesheuvel: “Schip in dok is ook een heel mooi voorbeeld. Dat is dat verhaal  waarin mijn vader mij een heel grootschip laat zien in Wilton-Fijenoord, een grote scheepswerf in Schiedam. De Nieuw Amsterdam. Mijn vader legt dan z’n hand op de punt van het schip en dan leg ik mijn hand op de hand van mijn vader en dan moet ik huilen. Dat is een erg mooi verhaal, hoor.”

Maarten Biesheuvel op zijn zolderkamer in Sunny Home.
bron: anp

Eva: “Ja, zijn vader was archivaris bij de scheepswerf, dus Maarten kwam daar af en toe. Je hebt ook nog meegespeeld in de fanfare van Wilton-Fijenoord, hè Maarten?” Als ik vraag wat Maarten in die fanfare speelde, antwoordt hij “Nou gewoon. Pa-pa-pa pa-pa-pa pa-pa-pa-pa-pa pa-pa-pa-pa-pa pa-pa-papa-pa. Schuiftrompet.” Eva: “Wil je nog een kopje thee?”

Als Eva thee haalt, zien we iemand door de voortuin lopen. “Daar is Mario, Eva!” roept Biesheuvel naar de keuken. Mario is de kruidenier. Hij komt boodschappen brengen. Terwijl we Eva en Mario in de gang horen praten, zijn Biesheuvel en ik stil. Biesheuvel haalt een groene zakdoek tevoorschijn en snuit zijn neus. Daarna steekt hij nog een nieuw sigaartje op. Als Eva weer bij ons zit, gaan we door met het interview.

Ik ben benieuwd of Biesheuvel iets wil vertellen over zijn tijd op zee. In zijn verhalen wordt geen rooskleurig beeld geschetst van het leven als ketelbink. “Omdat ik de jongste en laagste in rang aan boord was, was ieder ander bemanningslid automatisch mijn meerdere en had ook iedereen het recht me zo hard af te tuigen als nodig was voor de meest onbenullige nalatigheden van mijn kant,” schrijft Biesheuvel bijvoorbeeld.

Biesheuvel vertelt wat hem zo aantrok aan het werk op zee. “Nou, de dolfijnen en de walvissen. Ik heb er honderden gezien, op alle reizen. Overal duikelen die dolfijnen met je mee, bij de voorsteven.” Biesheuvel had genoeg tijd om naar de dieren te kijken, want hij vertelt dat hij erg lui was. “Dan zetten ze me op het achterdek in een luxe fauteuil. Kijk maar een beetje rond, want je bent geschikt voor niks.”

“Dan zetten ze me op het achterdek in een luxe fauteuil. Kijk maar een beetje rond, want je bent geschikt voor niks.”

Maarten Biesheuvel

Het is alweer lang geleden dat Biesheuvel op zee is geweest. Jaren geleden maakten Eva en hij nog weleens een reisje naar Harwich. Eva: “Als we met de veerpont naar Engeland gingen, wilde Maarten de hele nacht aan dek blijven.” Maarten: “Ja, dan wilde ik liever niet naar bed gaan. Storm op zee, bij nacht. Dat is het mooist.” Eva: “Het is wel lang geleden hoor, trouwens, maar ik denk niet dat het veranderd is.”

De telefoon gaat. Het is iemand van Van Oorschot, Biesheuvels uitgeverij. Het gesprek gaat over de J.M.A. Biesheuvelprijs, een jaarlijkse prijs voor de beste bundel met korte verhalen in de Nederlandse taal, die in februari voor het eerst werd uitgereikt. Biesheuvel vindt het leuk dat er een prijs is met zijn naam. “Ik ben nog niet dood en ik heb al een prijs naar me genoemd,” zegt hij.

Als Eva klaar is met bellen, praten we over Brief aan Vader, een boek met Biesheuvels keuze uit eigen werk, dat bij de uitreiking van de J.M.A. Biesheuvelprijs verschijnt. “Maar laten we het liever over eenzaamheid hebben,” zegt Biesheuvel plots. Op de vraag wat hij daarover wil vertellen, antwoordt Biesheuvel: “Nou, ik ben erg eenzaam.” Na een tijdje zegt hij: “Ik heb Eva, godzijdank.”

Biesheuvel vertelt dat hij Eva ontmoette toen hij na zijn avonturen als ketelbink op het vasteland was teruggekeerd. “Nou, ik had veel gevaren en in de haven gewerkt in Rotterdam en mijn leven dreigde helemaal mis te lopen en toen vroeg ik aan mijn vader of ik nog een jaar naar school mocht en dat vond hij na veel bidden en smeken goed. Op het Stedelijk Gymnasium in Schiedam ben ik met Eva in aanraking gekomen. Dat is nou 57 jaar geleden.”

Ik heb veel bewondering gekregen voor Eva, die jaren geleden haar baan opgaf om voor Maarten te zorgen. Tijdens het interview zorgt Eva niet alleen voor thee en saucijzenbroodjes, maar stelt ze haar man ook af en toe gerust. Als Maarten zegt dat er volgens hem niks meer van dat interview komt, zegt Eva: “Nou, dat valt toch wel mee. Praat maar gewoon even een tijdje door, Maarten. Je zit toch ook een sigaartje te roken en thee te drinken?”

Het is donker aan het worden in Sunny Home. “Lust je misschien nog een kopje soep voordat je weer gaat of wil je nog een biertje ofzo?” vraagt Eva. Ik wil eigenlijk alleen nog even met Maarten praten over het thema van de Boekenweek: waanzin. Geen schrijver die meer heeft geschreven over gekte dan Biesheuvel, die zichzelf overigens niet manisch-depressief, maar krankzinnig noemt.

Krankzinnig is het werk van Biesheuvel van begin af aan. “Er was eens een aardbei, die rijp was om geplukt te worden,” is de eerste  zin van het verhaal Lieveheersbeest, dat in februari 1964 (nog lang voor de verschijning van Biesheuvels debuutbundel In de bovenkooi) werd geplaatst in Hollands Maandblad. Angst en eenzaamheid zijn kernwoorden in Biesheuvels oeuvre.

Angst en eenzaamheid zijn kernwoorden in Biesheuvels oeuvre.

Helaas lukt het niet om Biesheuvel lang te spreken over zijn krankzinnigheid. Op mijn vraag of de krankzinnigheid bij hem verstrengeld is met het schrijven, antwoordt hij nog wel: “Ja, heel erg.” Daarna moet Biesheuvel hoesten. “Ik voel me niet goed hoor,” zegt hij tegen Eva. We besluiten om met het interview te stoppen. Ik drink mijn thee op en geef Biesheuvel een hand. “Je moet maar veel uit mijn werk citeren,” zegt hij.

Voor ik naar huis ga, laat Eva me nog de werkkamer van haar man zien. Daar staat Biesheuvels bureau met het zwarte tekenblad, dat van zijn vader is geweest. Ik zie een volle asbak, lege flessen, een bos gedroogde bloemen, luciferdoosjes en een paar wekkers. De spullen op het bureau zitten onder een laagje stof. Biesheuvels Remington uit 1923, de machine waar hij al zijn verhalen op heeft geschreven, staat op de grond. Er ligt een grote, witte doek overheen.

Dit interview verscheen in 2015 in literair tijdschrift De Titaan.