Spring naar de content
bron: paul tolenaar

Nicolien Mizee: ‘Ik heb altijd een extraatje in het leven willen zijn’

Nicolien Mizee (58) verdwaalt haar hele leven al. Het ontregelde alles. Van het gymnasium belandde ze op de moedermavo en tot haar 35ste op een kamertje met een bijstandsuitkering. Tot het haar uiteindelijk lukte om een veelgeprezen schrijfster te worden. Maar de weg vinden bleef een probleem. ‘Ineens besefte ik: het is niet mijn schuld.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

“Ik weet niet of ik echt gehuild heb, maar het zat er dichtbij,” zegt schrijfster Nicolien Mizee, bekend van romans als Moord op de moestuin en haar veelgeprezen boeken met faxen over haar leven die ze schreef aan haar leermeester, scenarioschrijver Ger Beukenkamp. 

In haar huis in Haarlem vertelt Mizee over het moment dat ze het bewuste krantenartikel toegestuurd kreeg. “Een mevrouw die ik ken van het vrijwilligerswerk dat ik doe op de heemtuin – waar we die dag met de bramenstruiken bezig waren – begon erover dat ik wel wat lege jampotjes van haar kon krijgen, en vertelde hoe ik die bij haar kon ophalen. Ze begon uit te leggen hoe ik moest rijden. Ik onderbrak haar en vroeg naar het adres. 

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

“Meestal zeggen mensen dan: ‘Het is heel makkelijk hoor!’ en gaan door met uitleggen, maar zij zei direct: ‘O, kun je de weg niet vinden? Daar heb ik net wat over gelezen.’ Ze stuurde me een artikel door over een recentelijk ontdekte afwijking: DTD, Developmental Topographical Disorientation. Mensen die daaraan lijden, hebben geen inzicht in de ruimtelijke omgeving en kunnen zelfs na decennia de weg in hun eigen dorp niet vinden. Het ging onder andere over een oppasmoeder die aan DTD lijdt, en die bij een brandoefening met een schoolklas niet meer wist waar ze heen moest. Toen ik las over de schaamte, de angst en de wanhoop die zij ervoer, dacht ik: dat ben ik!”

Als mensen me vroegen wat ik wél wilde, had ik geen antwoord. Ja, dat het ophield, en dat ze me met rust lieten.

Een openbaring.

“Absoluut. Een leven lang heb ik geprobeerd om het uit te leggen en niemand geloofde me. Ik dacht dat er iets wezenlijks mis met me was. Ik had er ook geregeld ruzie over met mijn man Rob. Als we ergens heen gingen waar we al tien keer eerder waren geweest, wilde hij niet dat ik de TomTom aanzette. ‘Lieverd, als je nou eens gewoon begint met naar de Velsertunnel toe rijden, dan kun je daarna de borden volgen.’ Dus nu ben ik van plan om een klein hangertje aan mijn ketting te maken waarop staat: DTD. Dat kan ik hem voortaan onder zijn neus duwen. Mijn man was overigens ook erg onder de indruk van dat artikel. Blijkbaar slaag ik er niet in om de ernst van mijn verdwaalaandoening over te brengen en een wetenschappelijk artikel wel.”

Als je oude interviews met jou leest, lijkt je hele biografie samen te hangen met het steeds maar verdwalen. Je was een van de besten van de klas, totdat je naar de middel-bare school ging, waar het volledig misging met je. Je kon de weg naar school, maar ook in school niet vinden.

“Ja, maar dan merk je dat niemand dat gelooft, of dat ze erom moeten lachen. Helaas is mijn overlevingsstrategie geweest dat ik het dan maar verborg, want mensen worden ook een beetje ongeduldig. ‘Maar het is toch heel makkelijk!’ hoorde ik steeds.”

In je nieuwste boek, ‘Dwaalgast’, vertel je over een krantenartikel dat je las over een mevrouw in Thailand die in een verkeerde bus was gestapt, uitstapte in een streek waar ze haar taal niet spraken, in een tehuis voor daklozen terechtkwam en pas na twintig jaar met haar familie herenigd werd. Vond je dat herkenbaar?

“Dat maakte diepe indruk op mij! Ik vond het zo kenmerkend, omdat ik dacht: grote rampen willen we wijten aan grote oorzaken, maar dat was een heel stom klein dingetje, gewoon in de verkeerde bus stappen. Ik was een heel braaf, slim, leuk meisje dat toneelstukken schreef op de lagere school, ik was een van de besten van de klas. En twee jaar later, op mijn veertiende, was mijn leven een grote verschrikkelijke ramp geworden. 

“De leraren maakten zich wel zorgen, want ik liep daar met een heel bleek gezicht en lang ponyhaar rond, en zat maar wat voor me uit te kijken. Dus dan ging zo’n leraar met één bil op een tafeltje zitten en zei: ‘Is er iets waarover je wil praten?’ Maar ik zweeg. Wat kon ik zeggen? ‘Ik kan de weg niet vinden?’ Ik sprak heel netjes en had een goed IQ. De psychiater van het MOB, het Medisch Opvoedkundig Bureau, stuurde me weg. Hij vond me arrogant en verwend. Dertig jaar later heeft hij zijn excuses aangeboden. Aardige man. 

“Als mensen me vroegen wat ik wél wilde, had ik geen antwoord. Ja, dat het ophield, en dat ze me met rust lieten, dat ik naar huis mocht. Maar ik dacht ook: wat moet ik thuis eigenlijk? Want ik kon nergens naartoe zonder te verdwalen.”

Ben je weleens gruwelijk verdwaald, zoals die Thaise vrouw?

“Dat niet, want ik spreek hier de taal, maar dan nog ben ik er heel nerveus over. Ik moet als schrijver weleens optreden in den lande, en dan ben ik eigenlijk voornamelijk zenuwachtig voor de reis. Woensdag heb ik een afspraak in Den Haag, en ik ben nu al allerlei plattegrondjes aan het uitprinten. 

“Ik kom ook al bijna dertig jaar om de vijf weken met een prozaclubje in Amsterdam bij elkaar, en nog steeds word ik doodzenuwachtig van die reis. ‘Dan neem je tram 7,’ zei mijn schoondochter de laatste keer, maar die tram kwam helemaal niet. Oh, ik begin te laat te komen, dacht ik, dus ik ging heel hard lopen. Dat is een soort nachtmerrie waarin je dan terechtkomt, want je blijft maar lopen en lopen, terwijl een soort waanzin het van je overneemt. Op een gegeven moment stond ik min of meer huilend in god mag weten welke buurt van Amsterdam, en belde ik een van hen, Nynke, op. ‘Ik kom eraan hoor,’ riep ik, waarop zij zei: ‘Die afspraak is pas volgende week.’ Nou, alle dwang viel weg, dat kun je je bijna niet voorstellen. Je bent zo in paniek en dan ineens lost dat op. ‘Weet je wat jij moet doen?’ lachte Nynke, ‘je moet een lekker borreltje nemen.’ Ik was vlak bij een terras, bestelde een oude jenever, en heb me zelden in mijn leven zo gelukkig gevoeld. Daarna belde ik Nynke en zei: ‘Ik neem er nog een. Had ik maar een sigaret. En dat terwijl ik niet eens rook.’”

Dus je verdwaalt niet alleen, maar de angst die daaraan vastzit is ook nog eens heel groot? 

“Ja. Ik kreeg ooit eens van de dokter een bètablokker voorgeschreven die ik een uur voor een voordracht kon innemen, en toen dacht ik: ik neem het helemaal niet voor het optreden, ik neem het voordat ik erheen ga reizen. Die angst is zo veel sterker.”

Je schrijft in Dwaalgast: “Als je de weg niet kunt vinden, als je nooit je omgeving herkent, leef je in een universum zonder samenhang.” Zit achter de angst om te verdwalen een gevoel van totale ontreddering?

“Ja. Kort na ons trouwen kreeg Rob een hartaanval. We hadden nog geen TomTom, want Rob zei dat ik ‘het dan nooit zou leren’. Met het gevolg dat ik de weg naar het ziekenhuis niet kon vinden. Je man ligt daar aan allemaal slangetjes en jij rijdt zinloze rondjes en haat jezelf. De volgende dag heb ik een TomTom gekocht.”

Waarom greep dat artikel over DTD je zo aan?

“Ja, dat is een goeie vraag. Het is heel naar als je iets wat elementair is voor jou niet aan een ander duidelijk kan maken. Het geeft natuurlijk heel veel praktisch ongerief. Je moet bijna elke dag wel ergens heen. Dat is voor mij al heel snel ver en moeilijk, en dus een beetje angstaanjagend. Zo kan ik nog steeds de uitgeverij niet goed vinden. ‘Even langskomen’ is dus een beproeving. Maar je wilt ook geen kapsoneslijer zijn en zeggen: ‘Kom hier maar naartoe.’ Dus dan ga ik daarnaartoe, op van de spanning, en dan voel ik me eenzaam en een beetje idioot. Nu door dat artikel blijkt dat schroefje 17b gewoon een beetje loszit, gewoon aangeboren, niks aan te doen, besef ik ineens: het is niet mijn schuld.

“Ik ging vroeger vaak met een vriendin naar haar huis in Frankrijk, maar ik kon dat huis niet uit zonder de weg kwijt te raken. Ondertussen ben je dan bang dat de ander denkt dat je egoïstisch of lui bent, omdat je nooit eens even de boodschappen doet en haar alles laat doen. Wat vaker wordt gezegd over psychische problemen: de oorzaak is nog tot daaraantoe, maar de schaamte maakt het vooral zo vervelend.

“Het geeft ook veel onrust, zelfs als je ergens bent. Dat had ik vroeger ook op de middelbare school. De hele dag verkeerde ik in een vreselijke paniek omdat ik me zo verdwaald voelde. Dat heeft jaren en jaren geduurd. Ik denk dat ik toen ook al min of meer depressief was; ik was zo zenuwachtig door dat alles. Je zult ook kinderen hebben die dan boos of brutaal worden, maar ik implodeerde. Depressie is eigenlijk implosie. Je denkt: laat maar. Je verdwijnt. Als ik terugdenk aan een kind van twaalf dat jaar in jaar uit, dag in dag uit, naar een plek moet waar ze voortdurend in paniek is, vind ik dat mensonterend.

“Dat altijd verbergen is ook heel verdrietig. Je kunt eigenlijk bijna geen gesprek voeren. Heel veel mensen hebben het over de plannen die ze maken; ik heb helemaal geen plannen. Mijn plan is om zo goed mogelijk de dag door te komen. Dan denk ik: o, dat meisje van de HP komt, dan kan ik daarna misschien nog even naar de volkstuin. Dat is mijn plan in het leven. Over twee weken ga ik met Rob een paar dagen naar Londen, daar ben ik nu al zenuwachtig over. O god, denk ik dan meteen, hoe komen we dan op het station met onze tas? Zal ik de buren vragen of die ons naar het station willen brengen? Want stel je voor dat we een taxi bellen en die komt niet op tijd. Rob wuift dat weg, die begrijpt mijn angst niet. 

“Dus dat zijn natuurlijk vervelende dingen die de pret bederven. Godsamme, we gaan een paar dagen naar Londen en ik kom niet verder dan: hoe komen we op het station? Ik ben een reuze slome duikelaar. Als het aan mij ligt, kom ik niet verder dan de volkstuin. Overigens: als ik eenmaal in die trein zit, valt alles van me af. Dus ik blijf mezelf dwingen eropuit te gaan.” 

Denk je dat je een ander beroep had gehad als je deze aandoening niet zou hebben?

“Nee, want dat schrijven zat er altijd al in; dat deed ik al op de lagere school. En toen wist ik nog helemaal niet dat het gek was dat ik de weg niet kon vinden. Ik heb een vriend, die zit ook in de prozaclub, en hij was als kind voor driekwart blind. Dat wist hij ook niet. Op een gegeven moment zei een vriendje over een meisje: ‘Die heeft zulk rood haar.’ ‘Hoe weet je dat?’ vroeg die vriend van mij. ‘Nou, dat zie je toch?’ Pas toen begon het hem heel langzaam te dagen dat hij eigenlijk alles op zijn gehoor deed. En zo stond ik pas later paf dat iedereen de weg wél overal wist.

Ik hoopte altijd dat ik niet te oud zou worden. Het leven hoeft van mij ook niet al te lang te duren.

“Maar ik werd in die tijd al ‘het woordenboek’ genoemd omdat ik zulke mooie woorden wist. En op de middelbare school zat ik ook steeds te schrijven. Ik wilde schrijfster worden, maar daar was geen opleiding voor. Voor schilderen kon je naar de academie, maar hoe werd je schrijfster? Het is heel raar, als je zegt dat je schrijver wil worden, wordt er besmuikt gelachen, maar als je schrijver bent, vinden mensen het geweldig.”

Wel fijn dat je talent bleek te hebben voor het schrijverschap én dat het toevallig zo goed past bij je angsten en aandoeningen. 

“Ja, dat is ideaal. Wat dat betreft ben ik een grote geluksvogel.”

Je faxenboeken, die honderd procent autobiografisch zijn, worden door recensenten je beste werk genoemd. “Als het leven zo onverbiddelijk eerlijk en precies ontleed wordt en zo helder beschreven, hoeft een egodocument zich niet in kunstzinnige bochten te wringen om bredere geldigheid te krijgen – om grote literatuur te worden,” schreef NRC bijvoorbeeld. Hebben je eigenaardigheden je in die zin ook wel wat opgeleverd?

“Financieel niet zozeer. De pers is over mijn faxenboeken wel veel enthousiaster dan over mijn romans, maar van mijn roman Moord op de moestuin heb ik er veel meer verkocht, volgens mij iets van 35.000 exemplaren. En die faxenboeken halen met hangen en wurgen net een tweede drukje. Maar het levert me in emotioneel opzicht wel wat op. Want door mijn eigenaardigheden en angsten op te schrijven hoop ik me eraan te ontworstelen. Als ik het goed geformuleerd opschrijf, dan hoef ik er niet de hele tijd zo diffuus over na te denken, was mijn gedachte. En dat is ook zo. Als ik heel precies die verschrikkelijke jaren op de middelbare school beschrijf, verdwijnt die sterke emotie. 

“Uitgeverij Van Oorschot wilde alweer een nieuw faxenboek uitbrengen, maar daar werd ik wel een beetje draaierig van. Ik heb gevraagd of ik het iets later mocht inleveren, want het is geen leuke scheppende arbeid zoals bij een roman, maar het herkauwen van het verleden. Ik moet al die oude faxen die ik jaren geleden aan Ger schreef weer doornemen en ordenen. Het is altijd veel meer werk dan ik denk en ik krijg er enorme nachtmerries van. Dus ik ga het wel weer doen, maar nu eerst even iets anders.”

Wat voor nachtmerries krijg je dan?

“Dan heb ik weer een uitkering, en geen huis, en loop ik maar de hele tijd over de stoep. Ik weet de weg niet, ik kan nergens naartoe, o verschrikkelijk.

“Op mijn 29ste woonde ik bij mensen in huis die gingen verhuizen, en toen moest ik dat huis uit. Maar er waren in die tijd – net als nu – helemaal geen huizen, dus ik kon nergens heen. En juridisch gezien mochten zij mij niet op straat zetten, dus ik heb me daartegen verzet. Ik kon heel goed met die mensen opschieten, maar toen kwamen we in een oorlogssituatie met brieven van advocaten terecht. We woonden met zijn drietjes in een idyllisch landhuis en ineens was dat tot een soort stille oorlog verworden. 

“Toen ben ik in een zeer diepe depressie gekomen. Al wist ik dat toen niet; ik dacht dat ik iets aan mijn maag had, want ik viel gigantisch af, echt tien kilo binnen de kortste keren. Maar de dokter stelde drie vragen en zei: ‘Dit is een depressie.’ Het was een verschrikkelijke situatie, ik denk er nog vaak aan. En bij het construeren van die faxenboeken krijg ik er nachtmerries over.”

Schrijf je ook voor het geld?

“Dat hoeft niet meer, hè. Ik ben getrouwd, haha. Ik vond het wel heel erg leuk – en dat deed ook wel iets voor onze verhouding – dat Moord op de moestuin zo’n bestseller was. Daar heb ik echt wel heel aardig aan verdiend, dus dat was wel erg leuk om voor het eerst in mijn leven mee te maken.”

Kun jij er goed mee leven dat je man meer kostwinnaar is dan jij?

“Ja. Dat is ook het enige wat ik bedongen heb bij het trouwen. Ik zei: ‘Ik wil dat je nooit problemen gaat maken over geld. Je weet dat je trouwt met een vrouw die niks verdient.’ Daar heeft hij ook nooit moeilijk over gedaan. En vier jaar geleden viel het ineens reuze mee. Ik was al 54 en ineens ging ik heel aardig verdienen. Dus financieel gaat het veel beter dan we hadden gedacht.”

Doe je ook iets aan pensioenopbouw?

“Nee joh. Ik geloof dat ik een pensioen heb opgebouwd van 24 euro per jaar. Gelukkig heeft mijn man wel een pensioen.”

Ga je daar dan van mee-eten en hopen dat hij de buurvrouw niet leuker dan jou gaat vinden?

“Mocht dat gebeuren, dan is het een troost dat ik voordat ik Rob ontmoette ook in mijn eentje leefde van een uitkering, en wat pensioen betreft enkel recht had op AOW. Daarom hoopte ik altijd dat ik niet te oud zou worden. Het leven hoeft van mij ook niet al te lang te duren. Als ik een pilletje kon krijgen van mijn huisarts, met de mededeling: ‘Hier Nicolien, je mag het innemen als je wil’, dan zou dat mijn leven zeer vergemakkelijken.”

Heb je nu nog eigenlijk nog wel iets wat je van je af moet schrijven?

“Dat denk ik niet, nee. Dat is voor een schrijver ook wel lastig. Tolstoj had daar enorme last van. Zijn eerste boek moest gaan over huwelijkstrouw, dat werd Anna Karenina. Daarna had hij het over oorlog en vrede. En op een gegeven moment had hij het eigenlijk allemaal wel zo’n beetje gezegd en had hij helemaal geen onderwerp meer. Maar dat is ook het leuke van schrijven: je kunt ook gewoon beginnen, en dan komt er altijd wel weer iets. Er blijven natuurlijk altijd mensen om je heen die ontzettend interessant zijn. Dus je kan denken: god, als ik die vrouw nou eens in die situatie zet, wat gebeurt er dan? In de zomer vervang ik Frits Abrahams en schrijf ik columns. Dan blijkt er altijd wel iets boven te komen, iets wat je je afvraagt.”

Zou je wel een vaste columnist willen zijn van een krant?

“Nee, niet vast, alleen zo nu en dan. Want van vaste verplichtingen word ik zenuwachtig. Ik heb altijd een extraatje willen zijn in het leven. Geen vaste taak, niemand heeft me nodig, maar zo nu en dan kom ik eens binnen, vertel ik een verhaal en dan ga ik weer verder. Dat heeft me altijd het fijnst geleken. En verder moeten ze me met rust laten.”

Cv

Nicolien Mizee (1965, Haarlem) is schrijver en schrijfdocent. Ze volgde in 1994 lessen bij Ger Beukenkamp aan de Schrijversvakschool in Amsterdam en begon hem daarna faxen te sturen over haar leven. Sinds 2017 worden de faxen gebundeld. In 2021 was dat Hoog en laag springen (5 sterren in NRC) en in 2022 Een licht bewoond eiland.

In 2000 verscheen haar debuutroman Voor God en de Sociale Dienst. Haar roman Toen kwam moeder met een mes (2003) werd genomineerd voor de Libris Literatuurprijs. Moord op de moestuin (2019) werd genomineerd voor Bookspot Literatuurprijs. 

In juni verschijnt haar boek Dwaalgast – een wandeling en Het paradijs, een bundeling tuinverhalen.