Spring naar de content

Het spelplezier van Theun de Winter

Texel, voetbal, ezels, weemoed: alles kan een gedicht zijn, zoals de wonderschone uitgave Licht van Troost bewijst, met de verzamelde gedichten van de 80-jarige Theun de Winter.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Arjan Peters

Het begon in 1972 met korte teksten die uit het studentenblad Propria Cures kwamen en op ready-mades leken. Het waren er maar 10, en daarom was het grappig dat het debuut van Theun de Winter de titel De Gedichten kreeg, met een inleiding van K. Schippers die de gewichtige woorden gebruikte waar de dichter zelf niet zijn toevlucht toe nam: 

‘Ja meneer
het zijn apparaten hè
en door mensenhanden
gemaakt
dus ze kunnen
wel eens
kapot gaan.’

Is dit ook al een gedicht? Jawel, als je die tekst uit de winkel mee terugneemt naar huis, daar noteert en publiceert in een boekje dat De Gedichten heet, dan is het zo.

Hemelschokkend was het niet wat De Winter in zijn debuut liet zien, al viel het meteen op dat de legendarische Ajax-linksbuiten Piet Keizer erin voorkwam, alsmede een misthoorn boven het Marsdiep, de naam voor het zeegat tussen Den Helder en Texel.

Achteraf kunnen we zeggen dat die kleine uitgave al verschillende kenmerken bevatte die de poëzie van Theun de Winter definiëren. Hij werd geboren op 14 januari 1944 in Badhoevedorp, verhuisde als baby per reiswieg naar Texel waar hij opgroeide, en waar hij eind jaren tachtig naar terugkeerde. Na zijn tijd bij Propria Cures ging hij als journalist werken bij de Haagse Post, Playboy en het tv-programma RUR. Hij schreef liedteksten voor diverse artiesten, met ‘Terug naar de kust’ (1976) voor Maggie MacNeal als beroemdste: in die tijd woonde De Winter in de Amsterdamse Kerkstraat, maar zijn hart trok naar de kust van zijn oorsprong, Den Burg, mist en regen, branding, meeuwen, westenwind, De Slufter en het Licht van Troost, zoals de vuurtoren ten zuiden van Den Hoorn wordt genoemd.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

Achteraf kunnen we zeggen dat die kleine uitgave al verschillende kenmerken bevatte die de poëzie van Theun de Winter definiëren.

Al even ongewoon als de bundel De Gedichten is de interviewbundel Human Interest (1975, later uitgebracht als Terloopse obsessies), waarin bekende Nederlanders nu eens níet over hun vak praten, maar over een favoriet onderwerp. Dat leverde prachtige monologen op van onder meer Jan Wolkers over Haagse bluf maken (‘Kijk, nu gaan we dus deze bloederige massa kloppen’), Harry Mulisch over sokken (‘Draag je een sok, dan mag het been nooit zichtbaar worden’) en Jan Cremer over vrouwenbillen (‘Het moet echt het volle-maanwerk zijn, maar ook stevig, niet van dat dril’). Op deze manier leer je deze BN’ers beter kennen dan door een conventioneel interview.

In het boekje Elf gedichten voor Piet Keizer (1973) wist samensteller De Winter onder meer Mensje van Keulen, Marga Minco, Remco Campert en Jan Wolkers te strikken om een vers te leveren voor de sfinx-achtige Ajacied, die zelf geen poëzie las en het eerbeton gelaten onderging: ‘Ik ben er misschien wel tegen, maar dat heeft geen zin.’

Met een andere held van hem, spits Johnny Rep, lunchte De Winter op 13 augustus 1977 in Bastia op Corsica, waar de voetballer hem vroeg wat nu eigenlijk een gedicht was. Zijn antwoord: ‘Ik zei dat elke gedachte, herinnering of gebeurtenis een gedicht kon zijn als je daar de goede woorden voor vond’. Toen sprak Rep uit: ‘Dus dit is een gedicht?’, gevolgd door de woorden die De Winter op zijn hotelkamer gauw noteerde: 

‘Mijn huwelijksnacht
was ik op stap

Terwijl zij daar lag
was ik op stap

Daar zat ik dan
aan de bar

Met mijn glas
vol appelsap.’ 

Vierenveertig jaar later, toen duidelijk was dat het bij deze poëtische eruptie bleef, heeft De Winter de uitgave bezorgd van het Verzameld gedicht van Johnny Rep.

De uitgever daarvan was de bibliofiele Statenhofpers in Den Haag, die nu ook tekent voor Licht van Troost, ofwel de Verzamelde gedichten van Theun de Winter, met meer dan 300 pagina’s met gedichten over Texel, bewonderde voetballers (veel gedichten hebben in voetbaltijdschrift Hard Gras gestaan), ezels en weemoed. Ezels ja, want die heeft de dichter sinds 1993 in beheer op zijn Waddeneiland. In het tijdschrift Theun (nr. 1), dat gelijktijdig is verschenen, worden ze allemaal voorgesteld, van Frida Balk tot haar dochter Lulu Kramer.

Het lijkt er wellicht op dat ik nog steeds met mijn inleiding bezig ben, maar dat is onjuist. Waar het bij Theun de Winter namelijk om gaat, is dat aandacht bepaalt of je ergens door gefascineerd bent. U denkt dat ik over zijn gedichten ga beginnen, en intussen heeft u de dichter al enigszins leren kennen. Hij schrijft verzen die ogenschijnlijk over Texel, voetballers en ezels gaan (paarden hebben ponyhaar, ‘ezeltjes meneer dick bruna/ hebben bebop das echt/ waar’), maar die onderwerpen zijn vehikels om het hele menselijke bestaan (weemoed, humor, spelvreugde, drama, liefde en dood) te behandelen. Niet op zwaarwichtige wijze, niet met dreunende metaforen en onbegrijpelijke versvormen, maar lichtvoetig en melodieus.   

‘Ik ben twaalf en aanvoerder
van School 8, op het veld
niet de beste, maar wel van
de klas en daarom weet ik
welke helft je moet kiezen:
eerst tegen de wind in, want dan
heb je hem na rust mee’ 

(uit ‘Echo’)

De anekdote van dit gedicht, een jammerlijk gemiste pienantie, is slechts een van de bouwstenen om de sfeer van zo’n wedstrijdje terug te roepen. Dat het belang van wind en tegenwind, op het veld en daarbuiten, duizendmaal groter is, beseft de lezer voordat hij het heeft gedacht. Daar schuilt de kracht van De Winter.

Prachtig zijn de karaktertekeningen van de weinig zachtzinnige Feyenoorder Willem van Hanegem (‘Van Hanegems tranen/ zitten los, zo ook/ zijn ellebogen’), de gulzige Sjaak Swart (‘Als ik ’s zomers in Italië/ op het terras zit,/ dan is het ’s morgens twee/ Berliner bollen, ’s middags/ nog een lekkere Berliner bol/ en ’s avonds, bij de koffie,/ een grote aardbeienpunt/ met slagroom’ – dit citaat was destijds ook de opening van het interview met Swart in Human Interest), geinponem en kroegtijger Wim Suurbier (‘Wim Suurbier stapte heel vaak/ achteruit, weg van zijn tegenstander/ die geveld lag op het gras’), Johan Cruijff (‘Begenadigd dwingeland/ met Zelfbestuurde hogerhand’), Johnny Rep (met inbegrip van diens verzameld gedicht), Andres Escobar die in eigen doel scoorde en die later een gewelddadige dood tegemoet ging (‘Zijn tragisch penaltygebied/ verplaatste zich en reisde met/ hem mee naar Medellin, waar het/ ging liggen op een troosteloos/ parkeerterrein behorend bij/ een nachtclub annex discotheek’). 

Op zijn tachtigste bezit Theun de Winter nog steeds jongenshaar. 

De Winter deinst er niet voor terug om voor de mythische prestaties van Ajax in de gouden tijd (toen het speelde in stadion De Meer) ook een gewijde toon aan te slaan. Niet gezwollen, wel met gepaste trots, zoals deze strofe bewijst:

‘Het straatvoetbal werd
vervolmaakt op die gewijde,
inmiddels historische klei.
Bizarre combinaties, verraderlijke
passes, weergaloze balbehandeling,
onaardse schijnbewegingen – zelfs
Homerus, de Harry Mulisch
der oud-Griekse letteren,
zou bij al dit schoons moeten
zoeken naar passende epitheta’

Erg mooi is ook de typering van Lasse Schöne, afstandsschotspecialist die elke keeper het nakijken geeft: ‘Hun rest slechts gefrustreerde berusting’. Zo’n zin verdient een lijst.

Als kind in Betondorp leerde Johan Cruijff alles, op straat en in de onderdoorgang: ‘maar voor partijtjes/ ging hij, bal onder de arm, naar de/ speeltuin, die sindsdien herkenbaar/ bleef in zijn wereldwijd vermaarde spel’. In een spelletje, gewoon op straat, kun je het talent al onderkennen, als je goed kijkt, en een waar kunstenaar zal het spelplezier nooit verloochenen. 

Bijna ongemerkt, tussen alle vrolijke verzen, kan De Winter ook rustig toeslaan met een natuurbeeld, vrij van bombast, indrukwekkend zonder getoeter of ostentatieve diepzinnigheid. Deze strofen komen uit ‘Waterspiegelbeeld’, geschreven in 2018:

‘In takkenwirwar huist een geest
In wolkformaties schuilt mystiek
Een glimp van wat net is geweest
Voorbijgaand, vluchtig als muziek

Slechts een moment werd vastgelegd
Een boomtop, bodemloos, verstild
Abstract verbeeld, toch levensecht
Het water heeft dit zo gewild’

En in ‘Herschapen eiland’ (2006) laat hij zien waarom hij aan Texel verknocht blijft, ondanks het snelverkeer en de nieuwbouwwijk Der Krim die ‘oogverblindend wit’ zijn blik verduistert: ‘Ik slaak/ een zucht die uitmondt in De Slufter,// wiens zoute gronden mijn neuskeelholte/ bekleden. Gefilterd door lamsoor en/ Engels gras blaast daar uit zee/ de westenwind mijn longen binnen.’

Herinneringen aan zijn ouders, de oorlog, de schoonheid en de dreiging, voeren naar een beeld van zeedamp die de horizon beslaat: ‘Toch,/ zie – een vingerwijzing in de mist verheft zich/ traag en ik herken Het Licht van Troost.’

De verzamelde gedichten zijn verschenen in een eenmalige editie die spoedig zou moeten worden gevolgd door een volkseditie, opdat iedereen doorkrijgt dat er in Den Burg een bijzondere dichter woont, die anders dan zijn collega’s weet hoe lang een keeper moet zijn, en dat je van koppen kaal kunt worden.

Niet koppen dus, en het haar regelmatig wassen, is zijn devies; met dennenshampoo van Andrélon, en anders Schwarzkopf zevenkruidenshampoo. Het water een beetje warmer dan lauw, en dan met de rijkelijk schuimende shampoo het hoofd masseren. Dan kun je de dag weer aan. Op zijn tachtigste bezit Theun de Winter nog steeds jongenshaar. 

Theun de Winter
Licht van Troost
Bezorgd door Bob Polak en met tekeningen van Iris Le Rütte
Statenhofpers
351 pagina’s
€ 97,50

Met uw donatie steunt u de onafhankelijke journalistiek van HP/De Tijd. Word donateur of word lid, al vanaf €5 per maand.