Spring naar de content

Revolutie, zo doe je dat!

Een geslaagde volksopstand organiseren, is geen sinecure zie de recente ontwikkelingen in Iran. Wat zijn de tien essentiële ingrediënten van een succesvolle revolutie?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Een klein groepje gefrustreerde zielen is niet genoeg voor een geslaagde revolutie. Het moet juist gaan om een grote groep politieke buitenstaanders, die zich vastbesloten moet tonen om de macht over te nemen. Vaak begint het met studenten die zich verzamelen en verenigen, zoals in 1989 op het Tienanmenplein in Peking. De studenten marcheerden ter ere van partijleider Hu Yoabang, die een week daarvoor overleden was. Maar na een paar dagen sloten zich miljoenen mensen bij de studenten aan. Ook zij waren ontevreden over de wijdverspreide corruptie en verlangden naar democratie.

Het is van alle tijden dat burgers inspraak verlangen en respect van hun leiders eisen. Toen koningin Marie-Antoinette, volgens de overlevering, aan de vooravond van de Franse Revolutie de wereldvreemde woorden sprak: “Le peuple n’a pas de pain? Qu’il mange de la brioche” (“Heeft het volk geen brood? Dan eet het toch cake”), doken de revolutionairen daar als haviken op. Of ze deze woorden écht heeft gesproken, is niet met zekerheid te zeggen. Maar het was voldoende om het onbegrip van de machthebbers voor de positie van het volk te illustreren, en zo de burgers te mobiliseren. Uiteindelijk gaat het elke opstandeling, of die nu uit Iran komt of destijds rond 1800 in Frankrijk leefde, om zoiets als ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, ook al loopt het uit op een éénpartijstaat (Rusland, 1917) of theocratie (Iran 1979).

Waar de gemiddelde demonstrant ophoudt, beukt de leider door. Hij gaat voor in de strijd, spoort zijn medestanders aan, gooit extra olie op het vuur. Zo zei Che Guevara ooit: “Zelfs als Christus mij in de weg zou staan, zou ik, net als Nietzsche, niet aarzelen om hem te vermalen als een worm.” Leiders kunnen lijden en offeren zich op. Neem Nelson Mandela. In 1949 werd hij leider van het ANC (Afrikaans Nationaal Congres) en ging voorop in de strijd tegen het apartheidsregime. Maar in 1964 werd hij opgepakt voor betrokkenheid bij de Rivonia-bende, die moordaanslagen plande en uitvoerde tegen de blanke bevolking in Zuid-Afrika. Hij kreeg levenslang maar werd tegelijkertijd het symbool voor de wereldwijde anti-apartheidsbeweging. In 1990 kwam hij na 27 jaar vrij, om vier jaar later te worden gekozen als eerste zwarte president van Zuid-Afrika.


Het lot van de revolutieleider is altijd duidelijk. Of hij wint en regeert, zoals Mandela; of hij verliest en sterft, zoals Guevara, die in 1967 een revolutie in Bolivia probeerde te bewerkstelligen. De ware leider gaat voor de hoofdprijs, maar kan desondanks met lege handen achterblijven.

Een revolutie heeft symbolen nodig waarmee de demonstranten zich kunnen vereenzelvigen: kleuren, bloemen, personen, liederen, leuzen. De monnik Thich Quang Duc, die zichzelf in 1962 op een druk kruispunt in Saigon in brand stak, werd het symbool voor de vervolgde boeddhistische monniken. De kleur geel was de kleur van de revolutie in de Filippijnen, en de tulp – ‘een onschuldige lentebloem’ – werd in 2005 het symbool van de opstand in Kirgizië. Ook in Iran is er al een symbool van het protest: Neda – de jonge, mooie vrouw, die tijdens een demonstratie in Teheran op straat in haar borst werd geschoten en enkele momenten later stierf. Haar bloederige dood werd met een mobiele telefoon gefilmd en op internet gezet. Neda werd direct een heldin, een martelaar van de strijd tegen het regime. Demonstranten scanderen nu haar naam, schrijven die met dikke letters op spandoeken en maken posters met haar beeltenis.

Elk regime is beducht voor dergelijke symboolvorming en probeert die met man en macht te bestrijden, want het is de mogelijke voorbode van echte revolutie. Toen Napoleon aan het bewind was gekomen, verbood hij het volkslied van de (vorige) Franse Revolutie: de Marseillaise – tegenwoordig weer het volkslied van Frankrijk.

De macht in een staat ligt bij het leger en de politie. Zorg dat je die aan je zijde krijgt. Ondanks de brainwash door het regime, hebben ook officieren, agenten en soldaten menselijke gevoelens waar je op in kunt spelen. Zodra een belangrijk hoofd binnen het apparaat zich terugtrekt, begint de steun aan het regime al te wankelen. Het gerucht gaat nu dat er een splitsing zou zijn ontstaan binnen de Revolutionaire Garde in Iran. Het hoofd zou het bevel van Khamenei hebben geweigerd om zijn troepen tegen de demonstranten in te zetten. En dan wordt het gevaarlijk, zoals in 2003 in Georgië. De oppositie bezette het parlement en bracht president Sjevardnadze tot wanhoop. Hij gaf de opposanten twee dagen om het parlementsgebouw te verlaten. Gebeurde dat niet, dan zou het leger tot ontruiming overgaan. Maar zover kwam het niet. De oppositie, onder leiding van Michail Saakasjvili, negeerde de dreigementen en kreeg steeds meer aanhangers. Sjevardnadze raakte steeds verder geïsoleerd, het leger koos de kant van de oppositie en de president moest vertrekken.


Als je een revolutie wilt beginnen, mag je met recht verwachten dat de staat met geweld reageert – zie China en Iran. Maar wat staat jou als revolutionair te doen? Leon Trotski, een van de belangrijkste spelers in de Russische Revolutie, vond dat je als revolutionair de plicht hebt om je te verdedigen tegen geweld van buitenaf. Maar geweld is geen voorwaarde voor een geslaagde revolutie. In de geschiedenis hebben ook zogenoemde vreedzame, ‘ fluwelen’ revoluties plaatsgehad. In 2003 hadden we de hiervoor genoemde Rozenrevolutie in Georgië. En eerder, in 1986, wist de democratische icoon Corazon Aquino dictator Ferdinand Marcos in de Filippijnen op vreedzame wijze ten val te brengen. Geweld is dus geen must. Aan de andere kant: geweld zorgt wel voor media-aandacht.

Een revolutie heeft draagvlak nodig en daarvoor moeten om te beginnen genoeg mensen op de hoogte zijn. Onafhankelijke media zijn essentieel. Zijn die er niet, dan kunnen illegale kranten of piratenzenders medestanders informeren. Momenteel zendt bijvoorbeeld de Iraanse radiozender Zamaneh uit vanuit Amsterdam. Tegenwoordig bieden ook de nieuwe sociale media een uitstekend platform. Eerder werden revoluties aangeduid met een kleur of een bloem, maar als de opstand in Iran doorzet, is het niet ondenkbaar dat deze de geschiedenis ingaat als de ‘YouTube-revolutie’. Via sites als Twitter, Facebook en dus ook YouTube worden ooggetuigenverslagen direct wereldkundig gemaakt. Op Twitter vind je bijvoorbeeld Persiankiwi, die verslag doet van de gebeurtenissen in de straten van Teheran. Daarnaast kunnen medestanders via sociale media steun betuigen aan de opstandelingen. Op Twitter doen mensen dat door een groen waas (groen is de kleur van de Iraanse revolte) aan te brengen op hun profielfoto. Eerder werd tijdens de opstanden in Myanmar (voormalig Birma) in 2007 al veelvuldig gebruikgemaakt van sociale media. De staatstelevisie bracht de officiële lezing van de junta, maar door blogs en e-mails kregen we daarnaast de ervaringen van burgerjournalisten te lezen. Buitenlandse media pikken dit weer op en zo krijgt de hele wereld een betere indruk van wat er werkelijk gebeurt. Tenminste, zolang de reikwijdte van de lange arm der digitale censuur nog beperkt is.


Hoe het buitenland de acties van opstandelingen beschouwt, is bepalend voor de status van de revolutie. Is de opstand een interne aangelegenheid, of ziet het buitenland reden voor bemoeienis? Een zaak van internationaal belang kan leiden tot druk van buitenaf op het zittende regime. Dan weten de revolutionairen zich gesteund en zullen zij eerder geneigd zijn door te zetten. Toen, tijdens de Oranjerevolutie in Oekraïne, na de EU ook Rusland aangaf voorstander te zijn van nieuwe verkiezingen, steeg de druk om die uit te roepen aanzienlijk. Daarnaast kunnen buitenlandse mogendheden dreigen met economische en politieke sancties, en zo de revolutie meer ruimte geven. Met zulke sancties dreigde de EU in 2007, als het militaire regime van Myanmar door zou gaan met het onderdrukken van de protesten van boeddhistische monniken. Dat hielp toen overigens niet echt.

Ten tijde van de Koude Oorlog was de machtsverdeling in de wereld nog simpel. We hadden Rusland en Amerika, die beide nucleaire wapens bezaten en daar hun status aan ontleenden. Je hoorde bij het ene kamp of bij het andere, en wie een revolutie wilde, ging dus te rade bij die supermacht die zijn tegenstander slechtgezind was. Zo hielpen de VS – overigens zonder succes – de tegenstanders van Castro om een Cubaanse contrarevolutie op gang te brengen. Inmiddels liggen de mondiale verhoudingen ingewikkelder en is het maar de vraag wie nou eigenlijk een supermacht is. De VS verliezen economisch aanzien. Engeland, Frankrijk en Duitsland hebben zich verenigd onder de EU-paraplu, maar presteren niet indrukwekkend op militair gebied. Rusland boet in aan macht en in Azië zien we China en India juist groeien. Neem dus het zekere voor het onzekere, en zoek zo veel mogelijk machtige landen die jouw revolutie steunen.


Revoluties zijn niet gratis. De kans van slagen wordt aanzienlijk groter als de opstandelingen ergens financiële of materiële steun vandaan kunnen halen. Die kan afkomstig zijn van vermogende partijen binnen het eigen land, van non-gouvernementele organisaties of van buitenlandse overheden. Als deze partijen zelf maar baat hebben bij een regimewisseling, zijn ze makkelijk te porren als sponsor van de revolutie. Vooral in arme landen kan geld een revolutie maken of breken. In Kirgizië bijvoorbeeld kwamen na de Tulpenrevolutie in 2005 nog regelmatig onlusten voor. Dit had niets te maken met ontevredenheid over het bestuur, maar enkel met het feit dat voorbijgangers zich lieten betalen om bijvoorbeeld een gebouw te bezetten of te protesteren. Op het moment dat de politie kwam, waren ze direct verdwenen. Ook de revolutie is te koop.

Het vertrouwen in de geestelijkheid is bij gelovigen vaak zo sterk dat dit overheerst wanneer overheid en kerk in botsing komen. Revolutionairen kunnen hiervan profiteren. Het beste voorbeeld is de Poolse vakbeweging Solidariteit, die door steun van de zeer machtige rooms-katholieke kerk kon blijven voortbestaan, ondanks een verbod door de toenmalige communistische regering. Na de val van het communisme werd de leider van Solidariteit, Lech Walesa, direct als president gekozen. Deze vakbeweging was een uitstekend voorbeeld van een samenwerkingsverband tussen arbeiders, intellectuelen en kerk. In Iran zal het lastig zijn steun te krijgen van de geestelijkheid, die dertig jaar geleden nota bene zelf een geslaagde revolutie bewerkstelligde. De geestelijke én wereldlijke macht zijn in Iran immers verenigd in grootayatollah Ali Khamenei. Maar als aan alle andere voorwaarden voor een revolutie wordt voldaan, zullen ook de geestelijk leiders uiteindelijk moeten buigen.


Hoewel Karl Marx, inspirator van menige omwenteling, toch echt een Nederlandse moeder had (de in Nijmegen geboren Henriëtte Presburg) en hij graag op visite ging bij zijn in Zaltbommel woonachtige oom Lion Philips (grootvader van de stichters van het Philips-concern), is ons land altijd verschoond gebleven van revoluties. Wel werd er, in november 1918, een poging tot revolutie gedaan – door socialistenleider Pieter Jelles Troelstra.

Geïnspireerd door de ontwikkelingen in Duitsland – waar zojuist de keizer was afgezet – meende de nogal emotioneel aangelegde Troelstra dat ook in Nederland de tijd rijp was voor een kladderadatsch. En dus kondigde hij, eerst op een partijbijeenkomst in Rotterdam en daarna in de Tweede Kamer, aan dat de Nederlandse arbeidersklasse ‘de politieke macht’ ging grijpen.

Helaas voor Troelstra gebeurde er daarna nauwelijks iets. “Wij kwamen te leven in wat ik voelde als een onwezenlijke wereld,” memoreerde Troelstra’s partijgenoot Willem Drees later. “Aan de zijde van de SDAP en NVV (de socialistische partij en de socialistische vakbond), en ook bij Troelstra was geen sprake van enigerlei voorbereiding tot een poging tot revolutie. Bij mijn weten trachtte niemand ook maar enig wapen te verkrijgen.”

Niettemin schudde Troelstra’s oproep wel allerlei antisocialistische krachten wakker. Op 18 november 1918 werd het Haagse Malieveld zodoende het toneel van een massale aanhankelijkheidsbetuiging aan het adres van koningin Wilhelmina.

Troelstra gaf daarna toe zich ‘in de machtsverhoudingen’ te hebben ‘vergist’. Voor die vergissing zouden de Nederlandse socialisten nog jarenlang boeten: ze stonden voortaan te boek als onbetrouwbaar en werden tot 1939, langer dan in enig ander West-Europees land, buiten de regering gehouden.