Spring naar de content

Wie wil een schrijver in z’n bed?

Het leven van een schrijver lijkt aantrekkelijk, dat is het niet. Een schrijver heeft nooit geld. Een schrijver doet er verstandig aan veel vrienden te hebben die hem dat geld kunnen lenen, of realistischer nog: geven, maar een schrijver moet altijd binnen zitten anders krijgt hij niets op papier.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Olga Kortz

Vrienden voelen zich snel verwaarloosd. En weggegooid. Hij is schrijver, hij voelt zich te goed voor me, zullen de vrienden denken.

De kunstenaarsuitkering is net afgeschaft, de schrijver moet het leven weer in om geld te verdienen. Geen enkele schrijver van mijn generatie kan rondkomen van zijn voorschot. Tenzij de roman in drie weken voltooid wordt. Gek genoeg ziet de uitgever dat het liefst, een roman van drie weken. Als mensen me vragen naar mijn voorschot zeg ik ze dat het niet meer is dan een beetje zakgeld, voor een nieuwe trui op de achterflap misschien. Het echte bedrag durf ik niet te noemen, uit angst voor medelijden. Geld verdienen moet ergens anders. Waar dan? Vragen de mensen. Ik geef wat voorbeelden. De ene schrijver werkt als PR-manager, de ander voor een wetenschappelijk bureau van een politieke partij, of schrijft boekkritieken. Zo zijn we allemaal een beetje ontrouw aan onszelf.

Om rond te komen verhuur ik zo af en toe mijn huis en slaap dan bij vrienden op de bank. Of in hun bed en zij op de bank, als het vrienden zijn die eigenlijk meer zouden willen. Je blijft natuurlijk schrijver. Dat vinden mensen interessant. In de zomer gaat dat nog wel, er staat bovendien altijd wel ergens iets leeg. Nu is de zomer afgelopen en willen de mensen hun huizen en hun bedden terug. Ik moet geld verdienen, er zit niets anders op, ik besefte het een paar weken geleden.

Alsof het toeval was zag ik die dag op Facebook een oproep van uitgeverij Van Oorschot. Wouter van Oorschot plaatste een enigszins joviale oproep voor een koffiejuffrouw. Een schot in de roos. Ik ben schrijver dacht ik. Ik moet een bijbaan. Geen echte. Dan ben ik geen schrijver meer. Ik solliciteerde voor de functie. Volgens mij moest de telefoon ook worden aangenomen. Alles is te leren.

Ik leg Wouter van Oorschot mijn situatie uit. Mijn liefde voor literatuur kent geen grenzen. Ik heb mezelf ook wijs gemaakt een boek te kunnen schrijven, maar dat mag eigenlijk geen naam hebben. Werken in een kledingwinkel staat, al draag ik mooie kleren, misschien toch te ver van me af. Ik houd zelf erg van koffie dus weet hoe belangrijk het is dat het een beetje fatsoenlijk gezet wordt. Ik stel me beschikbaar op. Ik wil geld verdienen.

De reactie van Wouter van Oorschot is niet mals: ‘Mij dunkt dat u er beter aan doet zich verder te bekwamen in uw grote liefde: het schrijversvak. Ik wens u hiermee veel succes. Mogelijk krijg ik iets te lezen wat de moeite waard is.’ Ik heb me zijn woede op de hals gehaald omdat ik redacteur van Propria Cures geweest ben: ‘Het redacteurschap van PC [is] na talloze schofferingen aan mijn families adres het tegendeel van een aanbeveling.’

Verder krijg ik het advies mijn uitgever om nog een voorschot te vragen. De rest van de dag ben ik beduusd. Ik bijt hem terug dat ik geen enkele verantwoording op me neem voor stukken die niet van mijn hand verschenen zijn, zeker niet als ik bij het verschijnen daarvan nog niet eens bestond, maar de realiteit heeft opnieuw in mijn gezicht staan boeren. Uitgefoeterd worden door een uitgever omdat je schrijver bent.

Er blijft weinig over. Ik moet een beroep gaan doen op de vrienden die meer willen, en vermogend zijn. Ik zal mijn dubieuze status moeten inzetten om hem te handhaven, om schrijver te kunnen zijn.