Spring naar de content

‘Het gaat allemaal om taal’

De Vlaamse auteur Tom Lanoye (52) koestert zijn vaderland en moedertaal. De toekomst ziet hij echter somber in. De crisis in België is dieper dan ooit, vanwege de taalstrijd. En de angst om zijn spraakvermogen te verliezen, zoals zijn moeder overkwam, zit er goed in. ‘Het lijkt me het ergste wat me kan overkomen.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

België verkeert momenteel in een diepe crisis. Door een onopgelost taalconflict zit uw land zonder regering, Walen en Vlamingen staan lijnrecht tegenover elkaar. Hoe ziet u de toekomst van België?

“Ik sta er niet om te springen, maar ik denk dat België gesplitst wordt en dat er een republiek Vlaanderen komt. Wallonië en Brussel blijven België vormen, daarnaast komt een nieuw land: onafhankelijk Vlaanderen. In Nederland zullen ze me voor gek verklaren, omdat ze dat nooit als mogelijkheid hebben gezien. Maar kijk naar Tsjechië en Slowakije; die zijn ook met zachte klap en zonder burgeroorlog uit elkaar gegaan.”

Vijftien jaar geleden voorspelde u dat België, in de huidige vorm, nog tien jaar zou bestaan. Durft u zich te wagen aan een nieuwe termijn?

“Laat ik geen jaartal meer noemen, maar het zal niet volgend jaar zijn.”

Een kantelpunt dan, of een mogelijke aanleiding?

“Nu we in een ongrondwettelijke situatie naar de verkiezingen gaan (het Belgische Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat verkiezingen ongrondwettig zijn zolang het tweetalige kiesdistrict Brussel-Halle-Vilvoorde niet is gesplitst – red.) verwacht ik dat er burleske en vaudevillistische incidenten gaan plaatsvinden. Nu al klaagt een dozijn rechters de komende verkiezingen aan als ongeldig, tegen evenveel andere rechters in. We zitten in een grondige regimecrisis. Niet alleen de Vlaamse nationalisten zullen zich profileren, de dynamiek kan zo worden dat Waalse politici denken: we zijn liever een kleine baron in een piepkleine baronie dan dat we rekening moeten houden met baronnen van over de grens. Politici geven de macht die ze gekregen hebben nooit meer terug.”

Op websites van extreem-rechts wordt u uitgemaakt voor landverrader. Waarom?


“Ik word gezien als collaborateur omdat ik niet honderd procent de kant van Vlaanderen kies. Een derde van de Vlamingen zegt: ‘Ik ben Vlaming en dus geen Belg.’ Volgens hen hebben de twee volken binnen de staatscultuur niets gemeen. Ikzelf wil graag tegelijkertijd Antwerpenaar, Vlaming en Belg zijn.”

U noemde België een surrealistisch kunstwerk, maar ook het schijtgat of rottende klokhuis van Europa, een kolonie vol komedianten. Vindt u het er prettig wonen?

“Ik heb een historische band en een haat-liefdeverhouding met België. Je vindt er theater in de politiek en politiek in het theater, dat is spannend. Ik kom graag in Nederland, maar zou er nooit willen wonen.”

Waarom niet?

“België is niet zo monocultureel als Nederland, daar houd ik van. Het is een andere traditie. En de taal is anders.”

Wat zijn volgens u de belangrijkste verschillen tussen de Vlaamse en de Nederlandse taal en cultuur ?

“Het Vlaams is een breedvoerige, verbeeldingrijke, retorisch sterke, gulzige taal. In Nederland spreekt men het keurige, karige, analytische, sterk uitgepuurde Nederlands. Als ik word aangekondigd als Nederlandse auteur, zal ik het altijd corrigeren. Ik heb meer verband met Breughel en Rubens dan met Mondriaan en Escher. Dat is gewoon een andere traditie.

“Nederland is, literair gesproken, vooral een land van sublieme kamermuziek. Een symfonieorkest wordt in Nederland bij voorbaat reeds als iets pathetisch gezien. Waarom zou je twintig musici gebruiken als het ook met vier kan? Terwijl iemand als ik of Peter Verhelst of Erwin Mortier zal zeggen: waarom niet met 25?


“Als je om kunst kunt lachen, denkt men in Nederland, is het eigenlijk geen kunst meer, hoogstens cabaret. Terwijl ik gepokt en gemazeld ben door Shakespeare en Hugo Claus. Als er niet gelachen wordt bij de grootst mogelijke tragedie is het geen kunst, vind ik. Dat ligt in een land met een gereformeerde traditie en doodernstige bijbelstudie altijd moeilijker. Dit is geen verwijt maar een constatering.”

Toch wordt uw werk niet alleen in België maar ook in Nederland goed ontvangen. De roman Sprakeloos leverde u dit jaar, naast de Belgische Gouden Uil-publieksprijs, ook een nominatie voor de Nederlandse Libris-prijs op. Hoe verklaart u dat?

“Overdaad en volkse humor mogen wel in Nederland, zolang het maar een Belg is die zich ervan bedient. Het wordt dan gezien als ofwel exotisch ofwel provincialistisch en dus te vermijden. Ik heb het geluk dat mijn werk wordt gezien als aanvaarde exotiek. Het kan niet Belgisch genoeg zijn, dan.”

Legt u eens uit wat België voor u zo bijzonder maakt.

“Ik ben dol op alles wat zich kan beroepen op een bastaardstatus. België is dat zelfs een keer of twee. Mathematisch geformuleerd: ik woon als auteur met plezier in twee overlappende deelverzamelingen, gevormd door twee grote Europese breuklijnen.

“Eerst die tussen het calvinisme en het katholicisme. Het calvinisme impliceert analyse, nuchterheid, inzicht, het ontmaskeren van schijn. Katholicisme impliceert verbeelding, mysterie, roes, theatraliteit, genot, het creëren van schijn, op een positieve manier, weliswaar.

“Een andere grote breuklijn in de culturele geschiedenis wordt gevormd door de Latijnse, Franstalige wereld en de Nederlandse, die meer beïnvloed is door de Duitse en Angelsaksische cultuur. Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel. Als president Sarkozy het over de boerka heeft, dan wordt er hier meteen ook over gesproken. Maar als bij Pauw & Witteman iemand als Ahmed Marcouch een goede beurt maakt, hoor je hier evengoed: waarom hebben wíj niet zo iemand? Al die invloeden komen dus rechtstreeks binnen. Welnu, als de huidige structuur zich splitst, dan verdwijnen ook contacten en dingen die me als persoon rijker maken. Ik zou niet kapot gaan, maar ik denk dat het een verarming is.”


In de autobiografische roman Sprakeloos speelt uw moedertaal een grote rol. Het strijdtoneel is de huiselijke kring van uw ouders. Als lezer zijn we getuige van de aftakeling van een amateur-actrice, uw moeder, die na een beroerte haar spraakvermogen verliest. Uw verontwaardiging hierover spat van het papier af.

“Dat mijn moeder haar taal verloor, is een van de wreedste dingen die ik heb meegemaakt. Ze was iemand die van morgen op avond dreef op taal; die vertelde, communiceerde, monkelde, declameerde, discuteerde. Het is een bitter godsgeschenk dat juist haar dit moest overkomen, want het leverde wel de heftige stof op voor een mooi boek.”

In het boek zegt uw moeders therapeut dat ‘ook zonder taal het leven de moeite waard kan zijn’. Gelooft u in die mogelijkheid?

“Nee. Ik, als schrijver, van díe moeder, die dát heeft meegemaakt, ik kan die opmerking niet accepteren. Het verlies van taal leverde haar een totaal isolement op.”

Uw moeder hield allerminst haar mond. Ze bleef u, tot kort voor haar dood, tergen met die ‘hellespraak waarvan ze de grammatica ter plekke uitvond’. Hebt u een patroon ontdekt in de klankenbrij die zij voortbracht?

“Een paar woordjes, zoals ‘een beetje’ kwamen af en toe terug, maar al vanaf het begin zat er geen systeem in. Afasie is een verzamelterm voor alle taalstoornissen die een gevolg zijn van hersenletsel. Als een ader verstopt blijft, zoals dat bij mijn moeder was, sterft een deel van de hersencellen af; en daarmee alle informatie die eraan verbonden is. Het is net als een kras op een harde schijf. Dit is heel moeilijk te behandelen.”

U hebt er alles aan gedaan om maar niet te hoeven beginnen aan het verhaal van uw moeder. Wat maakte het zo moeilijk?


“De taal die ik vast leek te hebben, heeft een schok gekregen. Je moedertaal is de taal die je leert, je hele leven lang. Je moedertaal, dacht ik, die kun je nooit verliezen. Maar een bloedklontertje is voldoende om ons af te sluiten van alles wat te maken heeft met taal. Om ons voorgoed te vervreemden van alles. De eerste versie van het boek bleef steken in losse anekdotes over mijn moeder. Totdat mijn vader, die het boek zo graag zou hebben gelezen, overleed. Ik realiseerde me dat ik geen boek over mijn moeder kon schrijven zonder ook over hem te schrijven. En over al de rest.”

Waar gaat het boek dan nog meer over?

“Over het grote liefdeskoppel dat ze waren, en over onze wijk in Sint-Niklaas, de epoque, de taal, de orale literatuur. Vanuit de hoogmoed van de geschreven literatuur denkt men dat die hoger geplaatst is en niet door de orale literatuur beïnvloed. Ik accepteer dat onderscheid niet. Ik ga ook in Nederland veel voorlezen uit mijn boek. Het is een vorm van literair theater dat banden heeft met antiek vertellen.”

Inhoud, vorm en presentatie lijken in uw werk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoe komt dat zo?

“Ik gebruik graag verschillende registers en laat de lezer meedenken. Ik hef de hiërarchie tussen lezer en schrijver op. Door de lezer direct aan te spreken in zijn of haar ‘nu’. Ik doorbreek grenzen, tijd en plaats. En stijlen. Ik haat het dictaat dat je stijlvast moet zijn. De onderwerpen vertonen verschillende temperamenten, zíj dicteren. Zo kan het zijn dat ik van theater naar beschouwing ga, van beschrijving naar analyse, van opsomming naar oneliner.”


In Sprakeloos trekt u fel van leer tegen wat u noemt ‘de slogan less is more’. U spreekt van een ziektebeeld, genaamd literaire anorexia nervosa, en besluit uw pleidooi met: “Minder ís minder. En daarmee uit.”

“In de Nederlandstalige letteren is al jaren sprake van magerzucht. Minimalisme is voor sommigen zeer zeker een stijl die tot menig meesterwerk heeft geleid, denk maar aan Elsschot. Maar bij de meesten blijft het een zwaktebod. En toch wordt dat ‘uitgepuurde’ bijna overal geprezen als enige ideaal.”

Voor Nederlandse begrippen bent u behoorlijk breedsprakig en weinig to the point. Veel kan ook te veel zijn.

“Handleidingen voor vaatwasmachines, díe moeten to the point zijn. Literatuur die to the point is? Die houdt juist op om literatuur te zijn. Neem Dostojevski of Jonathan Franzen: zijn die ‘to the point’? Cervantes, Dante? Hugo Claus, Louis Paul Boon? Om maar te zwijgen van Multatuli en A.F.Th. van der Heijden – twee uitzonderingen die de regel bevestigen, vind ik. Het komt toch weer neer op historische cultuurverschillen, hoor. Calvinisten droegen hun juwelen genaaid aan de binnenkant van hun kleding; zo behandelt men de woordenschat in Nederland. Overdaad = megalomanie = verwerpelijk.

“Vlamingen hebben dan weer een overgevoeligheid ontwikkeld voor alles wat samenhangt met taal. De twisten in mijn land gaan over taal. Wat mijn moeder heeft gegeven, is taal. Vloekend probeer ik de taal en het verlies ervan zo zinnelijk mogelijk te bezingen.”

U schijnt een behoorlijke hypochonder te zijn. Bent u bang dat u eenzelfde lot beschoren is als uw moeder?

“Ik heb een aan zekerheid grenzend vermoeden: ook ik krijg ooit zo’n beroerte en dat soort afasie. Het lijkt me het ergste dat me kan overkomen. Je kunt beter twee armen en twee benen missen en bidden dat dit je niet overkomt. Je persoonlijkheid verliezen, volslagen afhankelijk worden, onmachtig zijn… Dat vrees ik sowieso.”


Op de laatste pagina van Sprakeloos neemt u zich voor om de stilte voorgoed te verdrijven: “Nooit meer te zwijgen, altijd schrijven, nooit meer sprakeloos.” Is uw woordenstroom een middel om de waarheid niet onder ogen te hoeven zien?

“Daar ben ik het wel mee eens, ja. Het einde is een krakende vloek. Een wanhoopsvloek. Mijn boek is een zo mooi mogelijk vormgegeven klaagzang van zinderende taal die zich niet weg laat castreren door een vorm van berusting of aanvaarding. Het is mijn kleine muiterij of opstand tegen de zinloosheid. Ik leef graag, ik heb geen angst voor de dood, maar ik kom blijvend in opstand tegen de aftakeling en de zinloosheid. Mijn boek biedt geen troost. Het is me te doen om de glans en de gloed van de vloek, niet de aanvaarding. Een vuurwerk van taal om het verlies van taal te eren.”