Spring naar de content

Getrouwd met de club

De Engelse voetbalclub Portsmouth mag dan gedegradeerd zijn, de liefde van de fans is er niet minder om. Op stap met een supersupporter naar de beste pot ever. tekst en foto’s Michiel Blijboom

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘Voetbal is maar een spelletje,” hoor je mensen weleens zeggen. Het is een nuchtere kreet die er bij John Westwood, zelf vaak allesbehalve nuchter, niet in gaat. Voor Westwood, supporter van de dit jaar uit de hoogste Engelse divisie gedegradeerde club Portsmouth, staat voetbal gelijk aan zuurstof. Als je hem opensnijdt, zo heet het, stroomt er blauw bloed uit zijn aderen. En dat is niet omdat hij van adel zou zijn. Of nee, in zijn eigen wereld is hij dat wél. Westwood, die zijn naam in 1989 officieel liet veranderen in John Anthony Portsmouth Football Club Westwood, is de zelfgekroonde koning van het supportersleger van Portsmouth, de club die in de volksmond liefkozend Pompey wordt genoemd. Niet minder dan zestig Portsmouth-tattoos sieren zijn door de consumptie van alcohol aardig uitgedijde lijf – en als zijn club speelt, laat hij de meeste van die illustraties ongegeneerd zien. Veel van die permanente plakplaatjes hebben een karikaturaal karakter, zoals de afbeelding van een voetbalfan die met een kokosnoot cohabiteert en extatisch uitroept: “I’m fuckin’ nuts… about Pompey.” Een rondgang langs Westwoods armen en benen leert voorts dat de Engelse stripcultuur lang niet zo hoog is ontwikkeld als de Belgische of de Nederlandse. Maar dat lijkt hem allerminst te deren.

Westwood, vermoedelijk de meest excentrieke voetbalfan die Engeland rijk is, laat zich diagnosticeren als een typisch geval van ‘Dr. Jekyll and Mr. Hyde’. Op de tribunes van het Verenigd Koninkrijk – met uitzondering van die van de grote rivaal Southampton, waar hij niet meer mag komen na een aantal zitplaatsen met zelfgeproduceerde urine te hebben besprenkeld – gedraagt hij zich als een wildeman: vloekend, tierend, zingend, schreeuwend en zuipend, te allen tijde bereid opponenten een schop onder het achterwerk te geven. Dat zulks dan geschiedt met schoenen waarvoor een circusclown de vakbond zou inschakelen, geeft aan dat we hier ook weer niet écht met een hooligan van doen hebben. Een hooligan draagt immers geen blauw-witte pruik en geen hoed van een meter hoogte. Een hooligan zeult geen trompet en geen levensgrote scheepsbel met zich mee. John Portsmouth Football Club Westwood doet dat wel – en daarmee onderscheidt hij zich van het knokkende deel der natie. Hij is een wandelende stripfiguur. Dat wil zeggen: tot een uur voor elke wedstrijd. Daarna verwordt hij tot een waggelende stripfiguur.


Hoe anders is het op de dagen dat Portsmouth niet hoeft te voetballen. Met zijn natuurlijke, zéér bescheiden haardos, overhemd, stropdas en leren vest zou Westwood in geen enkele Britse bibliotheek opvallen. De kans dat hij in zo’n instituut wordt gesignaleerd is trouwens niet gering, want Westwood is opmerkelijk genoeg gék op boeken. Wie hem als een volslagen mafkees langs de lijn ziet hossen, zou het niet zeggen, maar in het dagelijks leven bestiert Westwood een antiquariaat. Plattelandsmarkten afstruinen op zoek naar een unieke oude druk van Dickens is zijn lust en zijn leven, op dagen dat de bal niet rolt. Daarnaast staat hij in het dorpje Petersfield, 27 kilometer ten noorden van de havenstad Portsmouth, bekend als een ambachtelijk lijstenmaker.

Dat is niet de Westwood die ik vandaag de getatoeëerde hand druk, op een rommelige parkeerplaats naast het stadion van Wembley. Het rijk beschilderde beestmens is alweer danig in de olie en zou nu waarschijnlijk niet eens het verschil zien tussen een schilderijenlijst en een slagroomtaart. Uren geleden is hij met wat geestverwanten, onder wie heel wat heren met een gebit als een krottenwijk en dames met het figuur van een marshmallow, in het eigen bedrijfsbusje naar Noord-Londen gekoerst. Want vandaag staat zijn naamgenoot, Portsmouth Football Club, in de finale van het toernooi om de FA Cup. In het meest stijlvolle bekertoernooi ter wereld moet het door administratief vandalisme bijna failliet verklaarde Pompey de degens kruisen met het kapitaalkrachtige Chelsea van de Russische miljardair Roman Abramovich. Om een vergelijking te maken uit een boekenantiquariaat: dat is als de reus tegen Klein Duimpje. En verwarrend genoeg vertegenwoordigt de lillende vleesberg Westwood in dit geval Klein Duimpje.


Zelf ben ik naar Wembley getogen omdat ik wel weer eens een echte Cup Final wil zien. En echter dan in Engeland krijg je ze niet. Slechter dan in Nederland trouwens ook niet. In Nederland kreeg men het voor elkaar om van de eindstrijd een lege zeepbel te maken. En vervolgens werd die zeepbel ook nog eens in tweeën gesplitst. En wat blijft er over als je een zeepbel splijt? Juist, helemaal niets.

In Rotterdam, toneel van de laatste schertsvertoning tussen Feyenoord en Ajax, had men in al z’n wijsheid verordonneerd dat er in een straal van vele kilometers rond De Kuip geen druppel alcohol mocht worden verhandeld. Op het parkeerplaatsje naast Wembley krijg ik van Westwood meteen een blik Strongbow in m’n handen gedrukt, opdat ik tenminste niet uit de toon val tussen de duizenden bier en cider zwelgende Britten om me heen. Rond Wembley mag vandaag dus gewoon ongelimiteerd worden geslempt – het officiële programmaboek van de Cup Final, een lijvig boekwerk van 116 pagina’s glanzend papier, voorspelt dat er alleen al binnen de hekken van het stadion 40.500 pints of lager verkocht zullen gaan worden. Een flink percentage daarvan zal in het binnenste van John Westwood terechtkomen. Desondanks krijgt hij vóór elke voetbaltrip van zijn moeder Ann te horen: “Doe je wel voorzichtig, jongen?” Westwood is 47.

Zijn verregaande passie voor Ports-mouth heeft hem zijn huwelijk gekost. Vrouw Lynda dacht dat hij na het tekenen van de trouwakte wel zou veranderen. Verkeerd gedacht, was haar bittere conclusie na een aantal jaren. “Als je met mij trouwt, trouw je met Portsmouth,” luidt Westwoods opvallend nuchtere verklaring – en zijn paspoort bewijst dat hij daar geen woord aan liegt. Het stel zette twee kinderen op de wereld: Marcus (nu 19) en Yas-min (15). Vandaag zijn ze met papa mee naar Wembley. Voor de duidelijkheid: in getatoeëerde vorm, op zijn rechterarm.


Terwijl ik een halve liter Strongbow in mijn keelgat giet en Westwood en kornuiten middels enig onbeschaamd geboer de veerkracht van mijn trommelvliezen op de proef stellen, gaan mijn gedachten terug naar mijn allereerste FA Cup Final. Everton-Watford, in 1984. Met twaalf man op de boot naar Harwich, want budgetvluchten bestonden nog niet. Een overtocht met veel bier, slecht eten en diverse pogingen om zittend te slapen, want een hut kon er natuurlijk niet vanaf. Twaalf man zonder kaartje op weg naar de belangrijkste voetbalwedstrijd in Europa – en we kwamen er nog mee weg ook. In de straten rond Wembley stuitten we op zwarthandelaren met een vet Schots accent, die voor het – met terugwerkende kracht – belachelijk lage bedrag van negentig gulden per stuk van hun toegangsbewijzen af wilden (op de achterkant kon je duidelijk zien bij welke amateurclubs de kaarten vandaan kwamen). Enig nadeel: de helft van onze groep was veroordeeld tot het Watford-gedeelte van het stadion, terwijl de andere helft tussen de Everton-supporters terecht kwam. En dat ‘tussen’ moet u vooral letterlijk nemen. De staantribunes waren zó volgepakt dat je groepsgewijs soms meters naar beneden donderde, zonder de vloer te raken. Flauwgevallen fans werden over de hoofden heen doorgegeven. Dat ik vrijwel de gehele tijd tegen een aantrekkelijk Evertonmeisje heb staan aanschurken, kan dan ook absoluut niet worden uitgelegd als ‘poging tot aanranding’, edelachtbare.

Uiteraard heb ik het kaartje (Turn-stiles G, Entrance 66, West Lower Standing Enclosure, officiële prijs vijf pond!) en het programmaboekje (tachtig pence!) altijd goed bewaard. Leuk blad, met een foto van de vaste eregasten, de hertog en hertogin van Kent (hij met Pim Jacobs-haar, zij met beginnende kraaienpootjes), een advertentie voor het Summer of ’84 Concert in datzelfde stadion (met Nik Kershaw, Kool and the Gang, Wang Chung, Paul Young & the Royal Family en headliner Elton John, die op de middag van de finale als voorzitter van Watford aanwezig was – met zijn toenmalige vrouw Renata!) en portretjes van de selectiespelers (“John Bailey: good man to have with you on Cup Final day – he will be cracking the jokes as the dressing-room tension builds up”). Met z’n honderdduizenden zagen we Everton uiteindelijk winnen (2-0, goals van de Schotten Graeme Sharp en Andy Gray). Dat Elton Johns nieuwste single de titel Sad Songs droeg, was dus buitengewoon toepasselijk.


Een programmaboek kost inmiddels tien pond en het Wembley van toen, de klassieke voetbaltempel met z’n karakteristieke Twin Towers, heeft enige jaren geleden plaatsgemaakt voor een hypermoderne arena waar ruim 88.000 toeschouwers een comfortabele zitplaats wordt geboden. De hertog en hertogin van Kent zijn eveneens van het toneel verdwenen; namens de koninklijke familie neemt prins William, de oudste zoon van Charles en wijlen Diana, de honneurs waar. De kroonprins doet dat in zijn hoedanigheid van President of the Football Association, wat me een boeiender schnabbel lijkt dan watermanagement.

Voor dat laatste is hier trouwens ook geen plaats. Engelse voetbalsupporters hebben een naam te verliezen waar het community singing betreft, en een tribunestem smeer je bij voorkeur niet met water, maar met bier. Nergens ter wereld wordt zo goed en zo gepassioneerd gezongen als in een Engels voetbalstadion, en het samengedromde publiek bij de Cup Final spant wat dat betreft de kroon. Exact een kwartier voor de aftrap wijdt het grootste koor ter wereld zich traditiegetrouw aan Abide With Me, de in 1847 door de stervende dominee Henry Lyte geschreven noodkreet aan God om hem in zijn laatste uren toch vooral bij te staan. “Abide with me/fast falls the eventide/The darkness deepens/Lord with me abide/When other helpers/fail and comforts flee/Help of the helpless, oh/abide with me!” Toegegeven: zware kost. Maar zoveel stijlvoller dan ‘Wie niet springt die is een jood’.

Abide With Me wordt als altijd gevolgd door God Save The Queen, en het is op dat moment, als je hele lijf overeenkomst vertoont met de nering van een poelier, dat pas goed het besef doordringt dat geen enkele pot voetbal aan deze kan tippen. Los van de overweldigende atmosfeer is dit jaar ook het wedstrijdverloop om van te smullen: met een speeltuig dat de paal (2x) en de dwarsligger (ook 2x) teistert, twee gemiste strafschoppen, een bal die al dan niet over de doellijn is geweest (een blauwdruk van het legendarische doelpunt tijdens de WK-finale Engeland-West-Duitsland in 1966, ook op Wembley) en een fenomenale, doeltreffende vrije trap van Chelsea’s Didier Drogba, is de Cup Final van 2010 er eentje om in te lijsten. Al zal John Westwood die klus vermoedelijk aan zich voorbij laten gaan…


En als de verliezers van Portsmouth en de winnaars van Chelsea na afloop zonder een spoor van agressie schouder aan schouder naar het dichtslibbende metrostation schuifelen, bekruipt me een voor deze mensen behoorlijk geruststellende gedachte. Engeland is in de race om het WK voetbal van 2018 te organiseren en heeft bij de wereldvoetbalbond FIFA inmiddels een loodzwaar bidbook bezorgd. De natie die beweert het voetbal te hebben uitgevonden, strijdt in die race onder meer met een land dat er dit jaar niet in slaagde zijn eigen bekerfinale tot een goed einde te brengen. Als ik KNVB-directeur Henk Kesler was, zou ik de tekst van Abide With Me maar uit m’n hoofd leren.