Spring naar de content

Moet Max aan de prozac?

Hij slaapt in ons bed en hij biedt steun in moeilijke tijden. Ons huisdier is, kortom, een volwaardig lid van ons gezin. Zelfs psychische klachten vinden we niet meer vreemd. Verslag van twee dagen bij de dierenpsycholoog. ‘Het lijkt wel of hij twee persoonlijkheden heeft.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Karen Geurtsen

Vol enthousiasme holt de gezette jongedame kamer vijftien van de psychiatrische dierenpoli in Utrecht binnen. De aanwezige behandelaars krijgen een uitbundige groet. Haar zwarte krullen en joviale uitstraling doen geen enkel kwaad vermoeden. Toch bezoekt deze donkerharige dikkerd de gedragskliniek niet voor niets. In haar kielzog volgen haar begeleiders. Ze zijn teneinde raad. Wat is er aan de hand?

Na alarmerende berichten over een steeds groter wordende markt voor huisdierenantidepressiva en een wildgroei aan gedragstherapeuten voor dezelfde doelgroep, zijn we nieuwsgierig geworden. Is het zo ernstig gesteld met de Nederlandse huisdieren dat een psychiatrische dierenpoli – ruim twee jaar geleden opgericht in Utrecht – nodig is? En zijn we niet een beetje doorgeslagen als zelfs Lorre en Minoes aan de prozac zitten?Nee dus, zegt gedragsbioloog Matthijs Schilder. Al is hij zelf zeer voorzichtig met het voorschrijven van medicijnen aan dieren met gedragsproblemen. ADHD, agressie en depressie komen onder zijn getroubleerde patiëntjes zeker voor. Even zo vaak echter zijn de problemen van opvoedkundige aard, en ligt de oorzaak van de gedragsproblemen meer bij de eigenaar dan bij het huisdier, bijvoorbeeld als die inconsequent is, te straffend optreedt of juist te lief is, waardoor de hond of kat een loopje met hem neemt. Vaak ook zijn het karakters die niet stroken. Schilder: “Laatst had ik bijvoorbeeld een vrij dominante hond die beet. Zijn baasjes waren juist heel zachtaardig. Dat gaat gewoon niet samen. Zo’n hond heeft een stoere baas nodig. Of je moet hem voor de rest van zijn leven dempen met medicijnen. Wil je dat?”

Zijn dieren tegenwoordig dan zo veel gefrustreerder dat ze aan de psychofarmaca moeten? Schilder: “Waar boeren vroeger een hond hadden puur om het erf te bewaken of een kat om op muizen te jagen, is de relatie met huisdieren sinds de Tweede Wereldoorlog almaar intiemer geworden.”Onderzoek van Psychologie Magazine van een jaar geleden wees uit dat 83 procent van de Nederlandse huisdiereigenaren inderdaad een sterke emotionele band heeft met zijn dier. Voor meer dan zestig procent betekent de hond of poes evenveel als een familielid, en soms zelfs meer dan de partner. Met die grotere intimiteit kwamen echter ook de problemen. Een ADHD-hond in huis kan een gezin gek maken, en als therapie niet werkt, bieden medicijnen, net als bij mensen, dikwijls uitkomst. “Zo had ik een patiënt die mensen vastgreep,” vertelt Schilder. “Een erg woeste hond. Toen hij ritalin kreeg, greep hij al rustiger. En toen we hem op fluoxetine (prozac voor honden – KG) zetten, greep hij niet meer.” Maar medicijnen zijn niet altijd een oplossing en brengen zelfs risico’s met zich mee, benadrukt hij. “Toen we een hond met kennelsyndroom (een angststoornis die een hond krijgt door slechte socialisatie als pup – KG) fluoxetine gaven om zijn bangheid verminderen, nam dat ook de rem weg die hem er daarvoor van weerhield mensen aan te vallen.”Niet alleen het gebruik van medicatie is vrij nieuw – en niet altijd onomstreden, ook de wildgroei aan Nederlandse Cesar Millans (u kent hem wel: de Mexicaans-Amerikaanse hondentrainer die beroemd werd door zijn doortastende optredens op National Geographic Channel) is iets van de laatste tijd, en bovendien een ontwikkeling die kenners zorgen baart. Volgens Schilders collega, dierenarts Isabelle van Eijk, moet er een officiële certificering komen voor deze groep: “Nu mag iedereen zich in Nederland gedragstherapeut voor dieren noemen, terwijl het voor een eigenaar heel lastig te bepalen is wie zijn dier wel of niet goed kan behandelen.” Per 1 juli 2012, zo lezen we op de site van Stichting Certipet, verandert dat. Dan kan een dierengedragstherapeut zich laten accrediteren.


Vandaag mogen we meekijken bij de Gedragskliniek voor Gezelschapsdieren, onderdeel van de Universiteit Utrecht, die Schilder samen met Van Eijk en nog vier collega’s runt. Het team is divers: twee dierenartsen, twee ethologen (zoals de gedragsbiologen ook wel genoemd worden), een vogelexpert en een gezondheidspsychologe. Eens per week is er fysiek spreekuur, maar bellen kan ook. Baasjes die dat doen, sturen dan vaak eerst een filmpje op, waarmee het team ook prima uit de voeten kan.

Terug naar de krullenbol in kamer vijftien: haar naam is Smoky en ze is een enthousiaste bouvier des Flandres van bijna anderhalf. Baasjes Kim (31) en Harold (33) Sanders zijn samen met haar en hun twee andere teven, Laika (11) en Devlin (8), vanuit het Brabantse Schijndel naar Utrecht afgereisd. Ze zijn wanhopig. “Ze kauwt alles kapot,” roept Harold vertwijfeld uit. “De bank moet bij elkaar gehouden worden met ducktape, de hoeken van de kast zijn afgekloven, kozijnen zijn afgekrabd en sokken eet ze zelfs helemáál op.” Het moet ophouden: “Anders is het een spuit of weg.” Zijn frustratie steekt Harold niet onder stoelen of banken. Nog voordat het gesprek goed en wel begonnen is, bonjourt hij zowel Smoky als Devlin, die net een lange autorit achter de rug hebben, drie keer weg bij de waterbak. Verder maant hij Smoky – ‘zit!’ – tientallen keren tot zitten zonder het gewenste effect. Kim zit er met rode konen naast. De honden zijn meer haar dan Harolds ding. De oude Laika was haar eerste eigen hond en omdat ze zo graag een bordercollie wilde, kwam Devlin erbij. Met deze twee had ze nooit problemen. Smoky hier, vertelt ze, is de hond van haar dochtertje Becky van vier, en met ‘de boef’ gaat alles mis. Jochem, de coassistent die moet zorgen dat het team een duidelijk beeld krijgt van de situatie met Smoky (of voor de medisch onderlegden onder ons: de anamnese uitvoert), stelt vraag na vraag.


Wanneer kwam Smoky bij jullie? (“Na acht weken.”) Hoe gedraagt ze zich tegenover andere honden? (“Prima.”)

“Hoe gedraagt ze zich buiten?” (“Soms vliegt ze op fietsers af.”)

Steelt ze weleens iets van Becky? (“Alleen eten.”)

Hoe straft u haar? (“Een schop met maat 45.”)

Hoe vaak gaat ze uit? (“Drie keer een kwartier per dag.”)

Gedurende meer dan een uur doen de Sanders uit de doeken hoe hun gezinsleven lijdt onder die ‘stronteigenwijze’ Smoky. “Maar we houden haar,” zegt Kim, “want, tja, ze is van onze Becky.” Terwijl de andere twee honden braaf aan de voeten van hun baasjes liggen, dartelt Smoky door de steriele behandelkamer. Ze loopt rondjes om de coassistenten, snuffelt aan de verslaggeefster en schurkt even tegen Schilder aan. Haar baasjes bespringt ze zo af en toe om wat aandacht te krijgen. Vanwege haar drukke gedrag schreef haar eigen dierenarts al kalmerende voedingssupplementen voor, een gedragstherapeut adviseerde training met de bench (een draagbare metalen kooi, KG), en een kliniek wilde dat Kim haar oudere honden aan dezelfde training onderwierp als Smoky. Maar daar begon de Brabantse niet aan: “Ik weet dat ze verwend zijn, maar ik kan een hond van elf met artrose toch niet meer afleren op de bank te gaan liggen?”

Harold haalt ondertussen Devlin aan. Hij geeft haar een onhandige tik op de kont die moet doorgaan voor een aai. Er gaat een schok door de bordercollie heen, maar ze is zijn ruwe liefkozingen duidelijk gewend, want ze blijft staan. Ook Smoky krijgt aandacht. Terwijl Harold vertelt over alle ongein die de bouvier uithaalt, speelt hij onwillekeurig met haar, waarbij zijn hand zowat geheel in haar bek verdwijnt. “Het is gewoon net een baby. Ze eet alles op,” zegt hij schouderophalend. Hoewel hij verder niet zo veel met de honden op lijkt te hebben, slaat Harold daar de spijker op de kop. Uit recent onderzoek blijkt dat honden inderdaad een aantal sociale vaardigheden delen met kinderen van zes maanden tot twee jaar oud. Zo reageren beide bijvoorbeeld beter op iemand die eerst (oog)contact maakt, dan op iemand die hen alleen streng toespreekt.


Anderhalf uur en een fysiek onderzoek later trekt de groep witte jassen zich terug. Ze bespreken de opties. Die zijn altijd: training, uithuisplaatsing of euthanasie. De analyse klinkt neutraal, maar af en toe hoor je een coassistent zuchten: baasjes zien dikwijls niet hoe hun eigen gedrag de mindere karaktertrekken van hun huisdier versterkt, en dat kan frustrerend zijn.De conclusies van het team: de schade aan de deurposten duidt op willen ontsnappen en niet alleen kunnen zijn. Dat Smoky meneers sokken in hun geheel verorbert – wat overigens levensgevaarlijk is – laat zien dat zij toch erg gericht is op haar baas.Verder is aandacht vragen het grootste probleem. Dierenarts Van Eijk constateert verveling en een te lage uitlaatfrequentie. Neurotische Smoky kan haar energie niet kwijt. En nog iets: de baasjes straffen haar bij thuiskomst als er iets kapot is, terwijl Smoky het verband helemaal niet met haar acties van misschien wel een paar uur eerder kan leggen. Al na tien seconden associeert een dier straf niet meer met wat hij heeft gedaan, verklaart gedragsbioloog Schilder.

De coassistenten knikken, maar ze weten allemaal hoe moeilijk het is om dat aan stoere baasjes duidelijk te maken.De hond is te trainen, meent Schilder, euthanasie hoeft dus nog niet. Maar of het in dit gezin gaat lukken, betwijfelt hij. Harold had immers al een paar keer kenbaar gemaakt dat hij Smoky zat is. Uithuisplaatsing is dus misschien wel de beste optie. Aan coassistent Jochem de eer de diagnose toe te lichten. Terug naar poli vijftien.Kim wil niks weten van uithuisplaatsing. Smoky is van Becky en dus gaan ze het proberen. De waslijst aan adviezen komt uiteindelijk neer op: niet straffen, gehoorzaamheid trainen, Smoky laten speuren (dat is het vermoeiendste wat een hond kan doen), meer uitlaten, niet al spelend de hand in de bek stoppen, aandacht vragend gedrag negeren, alleen-zijn aanleren door met een snuit op (een soort muilkorf – KG) te oefenen, en tot slot: rustgevende voedingssupplementen of een halsband met kalmerende stoffen om de scherpe randjes van Smoky’s drukke gedrag af te halen. “Wat gaat dat kosten?” is Harolds eerste reactie. “Het hoeft niets te kosten,” weet Schilder, “dierenverzekeraars vergoeden de behandeling vaak gewoon.”


Smoky moet dan wel behoren tot de vier procent Nederlandse honden en katten die verzekerd is. Geen al te hoog percentage, en zonder verzekering laat een baasje zich algauw tegenhouden door de kosten. En dat terwijl iets meer dan een kwart van de Nederlandse honden – en een kwart van de katten – op geestelijk vlak wel enige behandeling kan gebruiken, zo becijferde gezondheidspsychologe Nienke Endenburg, ook werkzaam bij de gedragskliniek. Met een totaal van 1,5 miljoen honden en maar liefst 2,9 miljoen katten in Nederland is dat een behoorlijke markt aan potentiële patiënten voor het gedragsteam.

Het tweede consult dat wij bijwonen, is dat van Max, en bij dit bezoek zijn we iets meer op onze qui vive. De dierenarts van dienst, Valerie Jonckheer, waarschuwde ons dat onze aanwezigheid in de poli geheel op eigen risico was. “Het gaat om een rottweiler die agressief is naar vreemden. Kijk hem niet aan en beweeg je niet plotseling door de ruimte,” waarschuwt Jonckheer. “En als je je ongemakkelijk voelt, zeg dat dan.” Dat je het met vreemde dieren nooit kunt weten, blijkt maar weer als Hanneke (64) en Jos (60) Kriekaard binnenkomen met hun Max. Op het eerste gezicht een vrolijke zwartbruine lobbes, veertien maanden oud en 41 kilo zwaar, waarvan je op het eerste gezicht niet verwacht dat hij ook maar een vlieg kwaad zou doen. Toch heeft hij Jos al een keer of tien tot bloedens toe gebeten en pakt hij Hanneke graag geniepig bij haar vel als hij aandacht wil. Vorige week nog hadden oud-snackbarhouder Jos en de dierenarts allebei hun handen open liggen, nadat ze geprobeerd hadden Max een injectie te geven. Jos: “Hij trekt daarnaast ontzettend aan de riem, pikt zakdoeken en aanstekers die we niet meer uit zijn bek kunnen krijgen en hij weet niet van ophouden. O ja, en ik mag absoluut niet aan zijn halsband komen en als er bezoek komt moet hij in de bench, want we vertrouwen hem niet met vreemden. Maar verder is hij heel lief en heeft hij nooit ruzie met andere honden. Het lijkt wel of hij twee persoonlijkheden heeft.” Een schizofrene rottweiler dus?


Weer volgt een stortvloed aan vragen, ditmaal van coassistenten Angelique en Naja. Tijdens de anamnese lokt Jonckheer de joviale zwarte reu met snoepjes tussen haar en Naja in. Dan opeens verandert Max’ houding. Zijn oren gaan plat in de nek en zijn mondhoeken trekt hij op. “Geen gekke dingen doen nu,” zegt Schilder tegen zijn collega. Max voelt zich bedreigd. Voorzichtigheid is geboden. Jonckheer vraagt Naja haar witte jas uit te doen om hem weer rustig te krijgen. Het helpt, en zo test het team meteen of hun vermoedens kloppen. “Zie je die hoge staarthouding?” vraagt Schilder op gedempte toon, wanneer Max met een sprong zijn poten op de schouders van Jos Kriekaard legt. Die ziet het als stoeien en zet Max rustig weer met de poten op de grond, maar Schilder leest er heel wat anders in. Een hoge staart betekent dominantie en Max lijkt zijn baasjes goed onder de duim te hebben. Zolang die doen wat hij wil, is het inderdaad een lieve hond, maar zodra er iets gebeurt wat hem niet zint, wordt hij agressief en gaat hij happen.

“Hij heeft u perfect getraind,” legt Schilder de Kriekaards uit, nadat het team buiten de behandelkamer de diagnose heeft besproken. Hij is blij dat ze gekomen zijn, zegt de gedragsbioloog, want naar zijn mening is de situatie levensgevaarlijk. Max wordt alleen nog maar groter en sterker, en als hij zo dominant blijft, kan het helemaal misgaan. Allereerst moet de rottweiler een muilkorf om.”Maar hoe krijg ik hem zover als ik niet eens aan zijn halsband mag komen?” verzucht Jos Kriekaard. Met een beetje paté moet het binnen een paar dagen lukken. Nadat Schilder heeft gedemonstreerd hoe, pakt hij de U-Lead: een halsband die ervoor zorgt dat Max zichzelf omver trekt als hij aan de riem gaat hangen. Ook hiermee moeten de Kriekaards oefenen. Bovendien moeten ze zijn gehoorzaamheid trainen, en wanneer hij om aandacht vraagt, moeten ze met hun rug naar hem toe gaan staan. Zo bereiken ze dat ze Max kunnen aanhalen wanneer zíj dat willen en niet wanneer híj dat wil. Met fluoxetine wil Schilder nog even wachten. Max is namelijk een geval waarbij de verkeerde remmingen zouden kunnen wegvallen, waardoor de bijtdrempel alleen maar lager wordt. Maar als hij geen vooruitgang boekt, is het over een maand of drie misschien wel noodzakelijk.Verder heeft het team wat simpele tips, zoals: bij thuiskomst eerst de partner begroeten en dan pas de hond, en Max pas eten geven als zij zelf hebben gegeten. Zo herstel je de hiërarchie. Zichtbaar opgelucht beloven de Kriekaards aan de slag te gaan met het ‘huiswerk’. Rottweiler Max kan het allemaal niet schelen. Na het aanhoren van zijn diagnose legt hij zijn kop op de grond en slaakt een putdiepe zucht. Hij wil na een dikke twee uur in het kleine steriele kamertje alleen nog maar naar buiten.