Spring naar de content
bron: anp

Özcan Akyol: ‘Jonge schrijvers van nu zingen allemaal hetzelfde riedeltje’

Özcan Akyol (35) schreef het Boekenweekessay Generaal zonder leger en presenteert in de Boekenweek het televisieprogramma Dwarse Denkers. Wat leest, luistert en leest hij in zijn vrije tijd?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nick Muller

BOEKEN

Multatuli
Max Havelaar

“Ik lees op dit moment heel veel door elkaar, omdat ik me aan het voorbereiden ben op mijn boekenweekprogramma Dwarse Denkers. Op dit moment ben ik onder meer bezig in Vrouwen van Charles Bukowski en Max Havelaar van Multatuli. Het verbaast me dat ik Vrouwen iedere keer weer met zoveel plezier herlees, nu voor de vierde of vijfde keer. Bukowski schrijft zonder enige pretenties. Dat vind ik het mooie van een schrijver die niets te verliezen heeft: hij schrijft zonder met iets of iemand rekening te houden. Wat dat betreft is hij altijd een voorbeeld voor me geweest, al ben ik in vergelijking met hem maar een saaie burgerman. Max Havelaar lees ik voor de tweede keer. Het is misschien vloeken in de literaire kerk, maar het boek raakt me niet. Minnebrieven trouwens ook niet. Ik zie heus wel de literaire waarde van die werken, maar het roept geen bijzondere gevoelens bij me op. Hetzelfde heb ik met de werken van Couperus. Die boeken staan schijnbaar toch te ver van me af.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

“Lex Kroon is een schrijver die mij heel erg heeft beïnvloed. Ik noem zijn naam nooit, omdat bijna niemand hem kent, maar hij liet me kennismaken met het genre van de schelmenroman. Ik was negentien en had een enorme leeswoede. Ik kocht van mijn zelf verdiende geld alle klassiekers die ik kon vinden in het filiaal van De Slegte in Apeldoorn. Van mijn laatste vijf gulden kocht ik een boek van een schrijver van wie ik nog nooit had gehoord: Ik lach om niet te huilen van Lex Kroon. Van alle boeken die ik die dag had meegenomen maakte dat de meeste indruk. Het is rauw en het barst van zwartgallige humor. Kroon schrijft onverbloemd op wat hem allemaal is overkomen: hoe hij per ongeluk huisjesmelker werd, hoe hij de kost verdiende als pooier en hoe hij uiteindelijk in de goot belandde. Het was de eerste schelmenroman die ik las – nog voordat ik op het spoor kwam van Reis naar het einde van de nacht van Céline– en ik werd er meteen door gegrepen. Het tempo in het boek stond gelijk aan het tempo waarin ik leefde. En dat milieu, die onderklasse van Parijs, vertoonde gelijkenissen met onze verpauperde buurt in Deventer. Acht jaar later schreef ik mijn eigen schelmenroman Eus.

Berend Sommer
De onweerstaanbare val van Henri Furet

“Ik ben opgehouden met het lezen van boeken van mijn generatiegenoten. Het is dertien-in-een-dozijnliteratuur: ze lijken allemaal op elkaar. Wat mij het meest stoort aan hen is dat zij boekenkennis belangrijker vinden dan levenservaring. Daan Heerma van Voss is daar een voorbeeld van. Hij heeft een omvangrijk oeuvre voor zijn leeftijd, hij weet precies hoe het in de literaire wereld werkt, maar zijn boeken halen in de praktijk geen kut uit. Ze worden nauwelijks gelezen. Ondertussen blaast hij zichzelf wel enorm op. Ik geloof dat hij zijn vierde roman al als zijn magnum opus bestempelde. Nee, geef mij dan maar iemand als Peter Buurman. Dat is iemand met een eigen geluid. Ik ben net in het bezit van zijn debuutroman Een goede nachtrust. Na mijn beroepsmatig te lezen boeken ga ik daar direct in beginnen. Ik heb eerder werk van hem gelezen en luister ook regelmatig naar zijn podcast Neutrale Kijkers, dus ik weet bij voorbaat al dat het verrassend zal zijn. Berend Sommer vind ik ook een interessante jonge schrijver. De onweerstaanbare val van Henri Furet lees ik veel liever dan weer een nieuw boek van Philip Huff of Alma Mathijsen.”

BEELDENDE KUNST

“Bij ons thuis speelde cultuur geen enkele rol, dus ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een inhaalslag moest maken. Dat begon met het lezen van literatuur. Ik merkte al snel dat er in de boeken die ik las vaak werd gerefereerd aan de schilderkunst, dus ik stelde mezelf als doel om alle belangrijke schilders op te zoeken. Caravaggio, Dalí, Monet – ik wilde ze allemaal kennen. Daarna ontdekte ik dat er in die schilderijen vaak werd verwezen naar de Griekse mythologie, dus ben ik die mythologische figuren ook allemaal uit mijn hoofd gaan leren. Een van de mooiste schilderijen vind ik Narcissus van Caravaggio. Dat schilderij is op zichzelf al fantastisch, maar als je het verhaal kent van de jongen die verliefd wordt op zijn eigen spiegelbeeld, krijgt het doek nog veel meer waarde. Daarom moedig ik iedereen ook aan om bij een bezoek aan een museum een koptelefoon op te zetten waarmee je achtergrondinformatie kunt horen. In steeds meer musea kun je zo’n ding krijgen. Je kunt ook op internet alvast wat informatie opzoeken over bepaalde kunstwerken. Dat maakt zo’n bezoek veel interessanter. Ik begrijp helemaal niets van die mensen die als een bezetene door een museum rennen, drie seconden naar een schilderij kijken en dan weer verder gaan naar de volgende. Ze lopen daar alleen rond zodat ze het later op een verjaardag kunnen navertellen: ‘Ik was daar.’ Ik zou tegen die mensen willen zeggen: zet zo’n koptelefoon op, ga eens een kwartier voor een schilderij zitten en laat het beeld en het verhaal op je inwerken. Daar beleef je veel meer plezier aan.

Narcissus (1597 – 1599)
Caravaggio (1571 – 1610)

“We hadden het net al even over Multatuli, dat zijn boeken me niet kunnen raken, maar in de beeldende kunst geldt voor mij hetzelfde: de kunstenaars die het hoogst staan aangeschreven, zijn niet per se de kunstenaars die het meest bij me losmaken. Rembrandt vind ik prachtig, maar ik beleef veel meer plezier aan een werk van iemand als Klaas Gubbels. Zijn werk is eenvoudig en wars van pretenties. We hebben ons huis tegenwoordig volhangen met zijn geschilderde koffiekannen en hebben inmiddels ook enkele zeefdrukken van zijn studievriend Jan Cremer. Ook zo’n volkse jongen die niets van hoogdravendheid moet hebben. De Bezige Bij vroeg mij enkele maanden geleden of ik een voorwoord wilde schrijven voor de verzamelcassette Ik Jan Cremer 1, 2 en 3. Ze vroegen wat ik ervoor wilde hebben en ik antwoordde: een schilderij. Daar zijn ze toen mee akkoord gegaan. Welk schilderij het wordt weet ik nog niet, dat zie ik bij de presentatie van de verzamelcassette.

Klaas Gubbels

“Mijn favoriete kunstenaar aller tijden is Claude Monet. Ik ben sowieso een echte bewonderaar van de Franse impressionisten, ik lees veel over ze en zie veel documentaires. Manet is misschien sympathieker, maar Monet kon beter schilderen. Het klinkt misschien gek, maar ik voel meteen wat hij met zo’n schilderij – bijvoorbeeld La Promenade of Klaprozen – heeft willen overbrengen. Het is vertrouwd en herkenbaar wat hij maakt. Dat heb ik bij andere schilders niet.”

THEATER

Daniel Arends

“In het theater ben ik wél onder de indruk van mijn generatiegenoten. Binnen het cabaret is elk vogeltje anders gebekt. Daniël Arends is op geen enkele manier te vergelijken met Pieter Derks – en toch zijn ze allebei grappig. Peter Pannekoek is enorm grof; dat kom je niet tegen in de hedendaagse literatuur. Patrick Laureij is echt een volkse jongen; die kom je ook niet tegen in de hedendaagse literatuur. De jonge schrijvers die op dit moment op het literaire hoofdpodium staan, zijn een stel huismussen die allemaal hetzelfde riedeltje zingen, terwijl de jonge cabaretiers – kraaien, merels, bonte spechten – een veelvoud aan melodieën laten horen. Ik ga daarom vaak naar cabaret. Gisteravond was ik toevallig nog bij een voorstelling van Youp. Sommige columnisten schrijven dat zijn humor niet meer kan. Dat vind ik een rare opmerking: als humor niet meer kan, dan sterft het vanzelf uit. Ik vind niet dat het aan anderen is om te zeggen of een grap wel of niet kan. Een tijd geleden was er ophef omdat Youp het woord ‘pisnicht’ had gebruikt in een van zijn columns. So what? Als het jouw smaak niet is, wat ik goed begrijp, als je het kwetsend vindt, wat ik goed begrijp, dan laat je die columns toch gewoon links liggen? Ik vind het sowieso onzin om woorden te gaan verbieden. Een paar jaar geleden was in het nieuws dat het Rijksmuseum woorden als ‘neger’, ‘indiaan’ en ‘hottentot’ uit de omschrijvingen van schilderijen gaat schrappen. Dat vind ik een slechte keuze. Ik zou zelf die oorspronkelijke omschrijvingen niet veranderen, maar er wat meer context aan toevoegen, zodat je kunt uitleggen waarom die woorden destijds werden gebruikt. Onze kinderen van twee en drie luisteren nu het liedje In het bos wonen indianen en zingen de tekst luidkeels mee. Dat lied is al heel oud. Ik voel ook wel dat die tekst niet meer kan, het is door en door racistisch wat ze zingen, maar ik ga mijn kinderen niet verbieden om ernaar te luisteren. Ik leg ze alleen wel uit dat we tegenwoordig heel anders met elkaar om gaan en dat we niet meer op deze manier over indianen praten. Dat vind ik een betere oplossing dan de geschiedenis fatsoeneren en bepaalde woorden (of boeken en liedjes) weg te moffelen uit het collectieve geheugen.”

MUZIEK

Rapper Kevin

“Mijn muzieksmaak is heel erg gevormd door het milieu waarin ik ben opgegroeid. Ik ben bijvoorbeeld een enorme fan van 101Barz, een hiphopplatform op YouTube. Als ik ’s avonds terugrijd van een lezing of een optreden, dan gaan de speakers in de auto keihard aan en dan zet ik zo’n ‘studiosessie’ aan. Deze week was dat Wintersessie 2020 van Kevin. Binnen een dag had hij al een miljoen views. De culturele elite weet ondertussen van niets; deze jongen verovert de hele rap scene en niemand heeft het door. Het is echt een blinde vlek van de media. Die jongens – ik noem bijvoorbeeld ook Snelle en Esko – hebben veel meer invloed dan een Niña Weijers of Joost de Vries. Als je je verdiept in die wereld en je weet wat er in de onderklasse allemaal gebeurt, dan kun je heel goed relativeren wat die schrijvertjes allemaal aan het doen zijn. Ik heb laatst met een tweet ervoor gezorgd dat Jan van Mersbergen de winnaar werd van de NRC Lezersprijs. In wel tien krantencolumns werd er schande van gesproken dat ik die prijs had gesaboteerd. Ik dacht alleen maar: er zijn misschien honderd mensen die het iets kan interesseren wie die prijs wint, maar over de jongens die wel echt invloed hebben, die miljoenen mensen bereiken, schrijven jullie niet. Jullie hebben geen idee wat voor niemendalletjes jullie zijn.

“Ik heb altijd een slaapstoornis gehad, waardoor ik als kind altijd rond een uur of negen naar bed werd gestuurd. Onder de dekens luisterde ik dan naar mijn radiootje. Zo ontdekte ik eigenlijk per ongeluk Canto Ostinato van Simeon ten Holt. Ik was er meteen door betoverd. Later werd mijn liefde voor minimal music uitgebreid met de muziek van Wim Mertens en Philip Glass. Soms zit ik er even doorheen en dan gaat die muziek aan, of ik luister Do U Wanna van de Amerikaanse r&b-zanger Donell Jones. Het is eigenlijk een heel fout nummer, het is een ordinair lied over seks, maar er zit zoveel emotie in. Dat geldt ook voor Don’t Judge Me van Chris Brown. Ook heel fout, maar ik kan erin zwelgen. Turkse muziek luister ik alleen als ik in een melancholische bui ben. Ergun Efe is een beetje een obscure muzikant. Ik vind zijn klassieke muziek erg mooi. Hij speelt heel verdrietige muziek op een saz. Frank Boeijen is een bui apart. Als ik naar een concert van hem ga, ben ik de enige Turk in de zaal.”

FILM

“De laatste film die ik heb gezien is 1917. Het verhaal gaat over een soldaat die hoort dat de militie van zijn broer in de val wordt gelokt. Samen met een strijdmakker onderneemt hij een poging om een brief bij de generaal van die militie te bezorgen om hen te waarschuwen. Ik vond het een fantastische film. Even daarvoor zag ik The Irishman, de nieuwe film van Martin Scorsese, met onder anderen Robert De Niro en Al Pacino. Die had van mij wel een uur korter gemogen. Je ziet wel dat het een goede film is, maar het is geen instantklassieker, vrees ik.

Ritchie Valens

La Bamba was de eerste film die grote indruk op me maakte. Het is het verhaal van de opkomst van Ritchie Valens, een beroemde en getalenteerde zanger die op zeventienjarige leeftijd om het leven kwam tijdens een vliegtuigcrash. Ik was een jaar of zestien toen ik hem voor het eerst zag op videoband. Er is een scène, meteen aan het begin van de film, waarin het vliegtuig neerstort. Dat moment heeft me nooit meer losgelaten. Ik vond het een heel akelige scène, waar ik zelfs tranen van in m’n ogen kreeg, maar ik heb hem eindeloos teruggespoeld en opnieuw bekeken. Ik weet nog steeds niet waarom ik dat deed. Dat is voer voor psychologen.

Gegen die Wand is ook een van de sleutelfilms in mijn leven. Als je het hebt over rauw en echt… En de film is nog actueel ook. Het gaat over een jongen en een meisje met een Turkse achtergrond. Ze zijn allebei heel liberaal in hun hoofd, maar hun families zijn dat niet. Zij willen gewoon hoeren en snoeren, maar dat kan niet vanwege de familiedruk. Dan besluiten ze een akkoord met elkaar aan te gaan: ze trouwen met elkaar om van het gezeik af te zijn en gaan vervolgens gewoon hun eigen gang. Dat pakt alleen anders uit dan ze verwachtten. De film gaat heel erg over jezelf niet mogen zijn van je omgeving en de kortsluiting die dat veroorzaakt in je hoofd. Het leerde me om te allen tijde autonoom te zijn, ook als je door je omgeving wordt tegengewerkt.”

Gegen die Wand

Akyol in het kort

Özcan Akyol (1984) is schrijver, columnist en presentator.In 2012 debuteerde hij met de semi-autobiografische schelmenroman Eus; in 2016 verscheen zijn tweede roman Toerist. Daarnaast schrijft hij drie keer per week een column in het AD en diverse regionale dagbladen. De laatste jaren ontpopte hij zich ook als radio- en televisiepresentator, onder meer van Onze man in Deventer (NPO Radio 1), Sterren op het Doek (NPO 2) en De geknipte gast (NPO 2). In opdracht van de CPNB schreef hij dit jaar het Boekenweekessay: Generaal zonder leger. Ook presenteert hij in de Boekenweek het programma Dwarse Denkers op NPO 2.