Spring naar de content

‘Ik wil nu weleens gewoon léven’

Tbs’ers die na hun vrijlating weer in de fout gaan, halen volop de pers. Maar de meesten resocialiseren in stilte, zonder recidive. Hoe verloopt zo’n terugkeer in de maatschappij? Zitten, vallen, opstaan: de herkansing van Bert van Agt.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Matt Dings

Een voordeur in een jarenzestigwijk in een Brabantse stad. Bert van Agt doet open met een brede lach: “Dat heeft lang geduurd!”

Inderdaad. In mei 2010 kwamen we via via met elkaar in contact. HP/De Tijd wilde een tbs-verhaal schrijven zoals je het zelden of nooit leest. Niet het verhaal van een tbs’er die tijdens een proefverlof een gruwelijke misdaad begaat, even sensationeel als uitzonderlijk, maar het veel gangbaarder en toch minder bekende relaas van een veroordeelde die na jaren van behandeling terugkeert in de maatschappij. Bert van Agt was zo iemand. Hij wilde wel over zijn ervaringen vertellen, maar dat ging zomaar niet, daar waren fiats en ambtelijke molens voor nodig. Zeven maanden van mails en telefoontjes later, en na ondertekening van een zes pagina’s lange overeenkomst tussen HP/De Tijd en de Dienst Justitiële Inrichtingen, is er uiteindelijk een afspraak.

Bert van Agt – om voor de hand liggende redenen een pseudoniem – woont in een eenvoudige galerijwoning met een dito inrichting. We nemen plaats aan de eettafel; Bert zet de muziek uit en schenkt koffie. Hij vertelt dat hij nu een kleine drie jaar uit de kliniek is en nog steeds met proefverlof. Hij wordt begeleid door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van een naburige tbs-kliniek en een reclasseerder. Zij zoeken hem wekelijks op om samen na te gaan of er strubbelingen zijn op zijn terugweg naar een regulier bestaan. Tot zijn genoegen heeft hij net van de reclasseerder gehoord dat die de rechter gaat adviseren Berts tbs-maatregel in juli te beëindigen, onder voortzetting van de begeleiding vanuit de kliniek.

“Ik geloof dat het redelijk goed met me gaat,” begint hij bij het einde. “Ik heb een fijn huisje, vast werk als monteur, nieuwe vrienden, hobby’s, en ik leef alweer drie jaar zonder problemen in de maatschappij. Het enige wat ik nog mis is een relatie, maar dat komt nog wel. Ik leid een rustig leventje. Vroeger was het veel heftiger, met veel ups en downs. Dat mis ik af en toe, want die heftigheid past wel bij me. Maar ik weet ook dat ik daardoor vaak in de problemen ben gekomen. Dan leert de nuchtere afweging: dat kan niet meer. En het leven dat ik nu leid, bevalt me goed.”


Dat heftige verleden begon zo’n beetje op zijn veertiende, want toen kwam hij voor het eerst in aanraking met de politie. “Met vriendjes had ik op een camping douchekastjes gekraakt voor de kwartjes. We leverden, heel dom, al die kwartjes in bij het campingwinkeltje en liepen zo tegen de lamp. Het ging van kattekwaad tot erger. Na kleine kraakjes kwamen inbraken. Ik raakte ook nogal eens verwikkeld in vechtpartijen. Toen ik wat ouder was, leerde ik mensen met wapens kennen en ging ik gewapende overvallen plegen.”

Had hij de verkeerde vrienden? “Als je grenzen overtreedt, kom je vanzelf in contact met mensen die dat ook doen. Maar dat is geen excuus, want het kwam uit mezelf. Mijn familie telt ook niemand met een achtergrond als de mijne. Mijn vader is zelfs pacifist. Ik zocht een andere weg, ik zocht actie. Ik ben avontuurlijk aangelegd en heb daardoor veel dingen gedaan die anderen niet doen. Een avonturier wil grenzen verleggen, maar achter sommige grenzen ligt verboden gebied.

“Toen ik zeventien was, heb ik gesolliciteerd bij de politie. Afgewezen. Ben in militaire dienst gegaan, maar daar werd ik na een jaar uitgegooid omdat ik te fanatiek was. Daarna is het heel snel bergafwaarts gegaan. Op mijn 23ste draaide ik voor vijf jaar de gevangenis in. Daar raakte ik aan de cocaïne, en dat ik bleef gebruiken toen ik weer op vrije voeten was. Na die eerste gevangenisstraf volgden er nog een paar. Ik denk dat ik al met al, inclusief de tbs, een jaar of twintig heb gezeten. Dat is heel veel. Ik ben nu 48, dus ik heb bijna de helft van mijn leven bij justitie liggen.”


In 1998 verdween hij langdurig achter de tralies na een schietpartij waarbij hij op meerdere mensen vuurde. Er vielen geen doden of gewonden. De officier van justitie eiste vier jaar, de rechter gaf hem achttien maanden plus tbs. Op vier jaar had Bert van Agt gezien zijn voorgeschiedenis van geweld wel gerekend, maar niet op terbeschikkingstelling. “De keren dat ik gezeten had, werd tbs door medegedetineerden voorgesteld als een doemscenario, een schrikbeeld, vooral omdat het in principe onbeperkt is. Daar was ik dus benauwd voor, en ik zakte dan ook door de grond toen ik tbs kreeg. Ik ben in hoger beroep gegaan, maar tevergeefs.

“Na mijn straf zat ik nog eens ruim twee jaar in het huis van bewaring als passant, in afwachting van het hoger beroep en van een plaats in een kliniek. Uiteindelijk belandde ik in een toren van de Bijlmerbajes, waar toen nog een tbs-afdeling was. Ik had het idee dat ik daar letterlijk moest vechten voor mijn eigen plaats, maar dat bleek helemaal niet nodig. Iedereen was kalm en ontspannen tegenover elkaar, dat was in de gevangenis wel anders. Het leek op een gevangenis, met cellen en tralies en bewaking, maar dan een heel stille gevangenis, net een bejaardenhuis, zo rustig.

“Langzaam werd ik opgenomen in het dagritme. ‘s Ochtends had je rond zeven uur de dagopening, dan moest iedereen onder leiding van een sociotherapeut komen vertellen wat hij die dag dacht te gaan doen. Daarna moest je naar de werkzaal of naar de therapieën. En ‘s avonds na het gezamenlijke eten was er een dagsluiting en vertelde iedereen wat hij die dag had meegemaakt – dat was nooit veel, want ik zei al: het was net een bejaardenhuis.


“De behandelingen waren vooral gericht op gedrag, agressie en zelfinzicht. De eerste twee jaar zag ik er het voordeel niet van in. Ik was heel terughoudend, schermde me af en vertrouwde niemand. Daardoor stagneerde de behandeling, want je moet je juist openstellen en vertrouwen geven. Het viel me op dat iedereen zich afsluit als hij daar binnenkomt. In het begin wilde ik ook niet toegeven dat mijn gedrag niet goed was. Het lag altijd aan anderen. Daar heb ik eigenlijk twee jaar door verloren.

“In het gewone leven heb je het druk, maar binnen heb je veel tijd om over jezelf na te denken: waarom zit ik nou hier, wat is er fout bij mij? Ik merkte dat de therapeuten me daarbij hielpen. In gevangenissen en huizen van bewaring bestaat een wij-zij-cultuur: wij, de gedetineerden, tegenover zij, de bewaarders. Toen ik in de kliniek kwam, dacht ik eerst dat het daar ook zo was. Gaandeweg ben ik gaan inzien dat de medewerkers van de kliniek er zijn om je te helpen. Dat ze je liefst helpen terugkeren in de maatschappij. In de gevangenis willen ze je vasthouden, in de kliniek willen ze je graag weer naar buiten helpen. Dat was voor mij het omslagpunt.

“De diagnose die ze mij opgeplakt hadden, was: antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dus dat ik bewust grenzen overtrad. Als men vindt dat dat een stoornis is, dan zal dat wel zo zijn, maar ik heb in elk geval gaandeweg grenzen leren respecteren. Ik ben gaan inzien dat ik in de problemen kwam doordat ik als een dolle stier op andere mensen kon reageren. In therapieën en rollenspelen leerde ik situaties herkennen waar ik vroeger klappen zou hebben uitgedeeld en leerde ik ook uit zulke situaties weg te gaan, of ermee om te gaan zonder dat het problemen voor mij of andere mensen oplever. Dat maakt een heel groot verschil, want als je niet weet waar jouw valkuil zit, dan val je er opnieuw in.


“Of ik me schuldig voelde? Ik weet het niet, ik vind het heel jammer dat het zo gelopen is. Het heeft weinig nut om me schuldig te voelen over van alles wat er is gebeurd in mijn leven. Ik kan mijn verleden niet veranderen. Het gaat bij de behandeling ook niet over schuld. Er wordt puur uitgegaan van jouw problematiek en hoe die te veranderen. Jíj bent daar opgenomen, niet de slachtoffers. Maar ik ben wel gaan inzien dat ik de schuld niet van me af moet schuiven. Ieder is verantwoordelijk voor zichzelf en voor zijn daden.”

Tijd voor een intermezzo: een bezoek aan een naburige tbs-kliniek, De Woenselse Poort op het Eindhovense landgoed Grote Beek. Zelf bracht Bert van Agt zijn behandeljaren door in een van de torens van de Bijlmerbajes, waar toen een tbs-afdeling was gehuisvest die inmiddels naar Almere is verhuisd. Met die kliniek heeft hij geen contact meer; wel wordt hij begeleid door een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van De Woenselse Poort.

In een omheinde zone van het groene landgoed bevindt zich het complex waar zo’n tweehonderd patiënten, van wie een groot deel met een strafrechtelijke achtergrond, zijn ondergebracht. Behalve een tbs-kliniek bevindt zich hier een afdeling voor langdurige, intensieve zorg. Een flink deel van de gebouwen is gloednieuw. Het eerste wat opvalt na passering van de veiligheidssluizen is de weidse opzet van het geheel. Daar is over nagedacht, zegt een medewerker: wie opgesloten zit en langzaam weer in balans moet komen, heeft ruimte nodig.

Een kleine rondleiding voert langs een atelier waar ‘cliënten’, zoals de patiënten hier consequent worden genoemd, aan de gang zijn met klei, verf en papier; een ruimte voor eenvoudige werk, zoals het ompakken van hondenbrokjes of het sorteren van schroeven; en een ambachtelijke werkplaats waar houten voorwerpen variërend van kastjes tot tuinschermen worden gemaakt. Het idee achter deze vormen van arbeid is dat mensen nagaan wat ze kunnen en dat ze leren aan eisen te voldoen en met tegenslag om te gaan. Doelen waar ook via drama, sport of muziek op wordt gemikt.


Of via de tuin. Zowel binnen als buiten de beveiligde zone kunnen cliënten onder begeleiding in de buitenlucht werken. Dat varieert van tuinieren, houthakken en dierenverzorging tot het bijhouden van het lokale kerkhofje. Cliënten komen er ook in contact met mensen van buiten het terrein, die eieren komen kopen of een kerstmarkt bezoeken. “Werken therapeuten binnen aan het zieke deel van een cliënt, hier in de tuin doen we een beroep op zijn gezonde gedeelte,” zegt een begeleidende tuinman.

Het tuinwerk aan de andere kant van de tralies betekent voor menige terbeschikkinggestelde de eerste voorzichtige stap terug naar de vrije maatschappij. Het is een van de vele stappen waarmee wordt onderzocht of een verantwoorde terugkeer naar het gewone leven haalbaar is. Het begint meestal met een verlofje van bijvoorbeeld anderhalf uur, waarin iemand onder begeleiding gaat wandelen of een boodschapje doen. Die korte verloven worden steeds iets langer, tot een cliënt voor het eerst zonder begeleiding (maar bereikbaar per mobieltje) ‘naar buiten’ mag om kleren te kopen of een familielid op te zoeken. Houdt een cliënt zich niet aan de afspraken, dan valt hij fors terug in zijn vrijheden. Voor alle verloven is toestemming nodig van het ministerie van Veiligheid en Justitie, dat meekijkt naar risicofactoren. Los daarvan toetst de rechter elke twee jaar of een terbeschikkingstelling moet worden verlengd.

Terug naar Bert van Agt. Na bijna vier jaar tbs mocht hij voor het eerst met verlof. Dat gebeurt pas als de behandeling aanslaat, dus als therapeuten merken dat een terbeschikkinggestelde zich positief begint te gedragen en inzicht krijgt in wie hij is, hoe hij zich gedraagt en wat zijn valkuilen zijn. Als het dan zo ver is, moet de cliënt van tevoren aangeven wat hij tijdens het verlof wil gaan doen, en goedkeuring voor dat plan krijgen. Het verlof wordt ook weer grondig geëvalueerd. De resocialisatie is een langdurig proces van kleine, overwogen stappen.


“De eerste keer mocht ik twee uur naar buiten met een sociotherapeut,” vertelt Van Agt. “Ben ik gaan fietsen, dat had ik jaren niet meer gedaan. Zo heb ik ook eens geskeelerd, gewandeld en de MediaMarkt bezocht. Wat me buiten opviel, waren die platte tv’s. Telefoontjes met allerlei mogelijkheden.

Het gezicht van nieuwe auto’s was veranderd. Mijn geboortestad bleek helemaal dichtgebouwd te zijn. Binnen stond de tijd stil en kreeg ik van de buitenwereld weinig mee. Ik vond de maatschappij veel jachtiger geworden in de tien jaar dat ik weg was geweest. Na een tijd mocht ik voor het eerst zelfstandig naar mijn oude woonplaats toe. Daar zocht ik vrienden van vroeger op. Bleek natuurlijk dat ze allemaal hun eigen leven zonder mij te hadden ontwikkeld. Ik was wel welkom, maar duidelijk geen onderdeel meer van dat netwerk. Het viel erg tegen. Dat is het resultaat van lange tijd afwezig zijn.

“In de kliniek werd alles geobserveerd en beschreven en in vergaderingen met twaalf personen besproken. Na een jaar met allerlei vormen van begeleid en later onbegeleid verlof, die allemaal goed verliepen, vonden ze dat het tijd werd voor een baan. Omdat ik in de kliniek in de Bijlmer zat, ben ik in Amsterdam werk gaan zoeken als monteur, mijn oude vak. Ik had een uitdraai van geschikte bedrijven gemaakt en ben daar met mijn trajectbegeleider langs gegaan. Hij wachtte buiten, ik moest alleen naar binnen en mijn verhaal doen. Ook uitleggen dat ik in tbs zat. Lastig, want je weet van tevoren dat je dan bijna geen werk krijgt.

“Na de zoveelste vergeefse sollicitatie begon ik een beetje moedeloos te worden, maar bedrijf nummer twintig nam me aan. Het was bij een druk, vriendelijk baasje in de Jordaan, ik kon meteen beginnen. Het heeft wel een paar weken geduurd voordat ik het tempo kon bijhouden, want dat was wel gestegen in de loop van de jaren. In stapjes ben ik naar vier dagen werk per week gegaan; de vijfde dag was ik in de kliniek voor therapieën en gesprekken. Ik vond het fijn om weer te werken: had weer wat om handen, kon andere praatjes maken dan binnen, werd behandeld als een normaal mens.”


Na een jaar bij het baasje in de Jordaan te hebben gewerkt, werd het tijd voor een volgende stap, vonden zijn behandelaars. Bert van Agt moest maar eens zelfstandig gaan wonen. Als hij terug wilde naar de regio waar hij vandaan kwam, zou de kliniek voor een woning zorgen. Hij wilde inderdaad graag terug naar Brabant. Een familielid had een baan voor hem. In afwachting van eigen huisvesting kon hij vijf keer per week overnachten bij zijn ouders; de weekends moest hij in de kliniek doorbrengen.

Toen de beloofde woning maar uitbleef en het logies te belastend werd voor zijn ouders, verhuisde hij naar hun stacaravan op een naburige camping. Een tussenoplossing die oneindig leek te duren. Hij trok er ‘s winters in, toen je op de camping amper iemand zag. De stacaravan was ook niet berekend op strenge kou; bij vorst bevroor de waterleiding en zat hij te kleumen bij een klein kacheltje. “Bij de resocialisatie,” zegt hij, “kom je uiteindelijk op een punt dat niemand meer je handje vasthoudt en dat je er alleen voorstaat. Op dat punt was ik beland. Mijn oude netwerk was grotendeels weggevallen, nieuwe kennissen had ik nog niet, met de kliniek had ik nog maar weinig contact, ik was helemaal op mezelf teruggeworpen, homeless op die camping. Op mezelf aangewezen zijn vind ik moeilijk. Vroeger heb ik twee keer samengewoond en na allebei de keren dat het uitging zat ik binnen de kortste keren weer vast.

“Daar op die camping ben ik weer aan de drugs gegaan. Een terugval. Mijn zus had het in de gaten en belde de kliniek. De maatschappelijk werker kwam meteen en haalde me voor twee weken terug naar de inrichting. Ik was toch weer in een oude valkuil gelopen. Dat overkomt de meeste jongens bij het terugkeren. Zo’n terugval wordt goed begeleid en ik heb ervan geleerd. Elke dag kwamen er behandelaars bij me om na te gaan wat er aan de hand was en een nieuw verlofplan op te stellen. Ze vonden het belangrijk dat ik mijn werk hield en dat de resocialisatie doorzette.”


Uiteindelijk werd er met hulp van de maatschappelijk werker van de tbs-kliniek een flat voor Bert van Agt gevonden. Daar zat wel wekelijkse begeleiding aan vast. Hij woont er nu al meer dan een jaar en is er heel gelukkig mee, ook met de begeleidster, in wie hij een steun en vertrouwenspersoon heeft gevonden. Zijn werk bevalt nog steeds. Daarnaast heeft hij het druk met hobby’s. De computerkennis die hij bij een mede-tbs’er had opgedaan, verdiept hij nu via chatrooms. Ook heeft hij plezier gekregen in countrydansen, wat hem nieuwe kennissen heeft opgeleverd. “Allemaal positieve zaken,” vindt hij. “En één positieve ervaring verdringt tien slechte, zo is het ook nog eens.”

Marleen Thomassen is de sociaal-psychiatrische verpleegkundige die Bert van Agt intensief begeleidt sinds hij zijn eigen flatje heeft. Als tbs’ers terugkeren in de maatschappij, is het alsof ze net geboren zijn, is haar ervaring. In de vele jaren dat ze vast zaten, veranderde de wereld meer dan ze dachten. Een ingeburgerd verschijnsel als internetbankieren kennen ze niet. Pinnen bij de kassa, chippen bij de parkeerautomaat, de supermarkt die tot tien uur ‘s avonds open is, de variatie in mobiele telefoons: het is allemaal even onwennig. “De meesten zijn blijven steken in de periode van hun veroordeling,” zegt Marleen Thomassen. “Ze doen denken aan emigranten die nog steeds de klompendans doen.”

De wereld is veranderd. Een deel van hun oude netwerk wil niet meer met hun te maken hebben, en het overige deel is heeft gezinnen gevormd en carrières gemaakt en is dus minder vertrouwd dan weleer. Bij nieuwe vriendschappen en relaties kan het tbs-verleden in de weg staan. Dat geldt ook voor werk of zelfs vrijwilligerswerk. Een huis vinden, een huishouden voeren en uitkomen met je inkomen bezorgt menigeen hoofdbrekens.


“We hebben het over een kwetsbare categorie,” zegt Marleen Thomassen. “Over beschadigde mensen die het vaak van kindsaf moeilijk hebben gehad. Voor velen was de kliniek de eerste veilige plek in hun leven. Leven in vrijheid levert hun veel onzekerheid en stress op. Mijn taak is het hun te wijzen op wat ze in de kliniek hebben geleerd: namelijk hoe ze zich het beste kunnen gedragen in moeilijke omstandigheden. Risico’s omlaag brengen is de kern van ons werk.”

Theo Weijtens heeft het ook al gauw over risicomanagement als hij spreekt over zijn ervaringen met resocialiserende tbs’ers. Weijtens werkt als verslavingsreclasseerder bij Novadic-Kentron, gehuisvest naast de Eindhovense tbs-kliniek. Hij bezoekt Bert van Agt wekelijks om toezicht te houden op diens rentree in de samenleving. “Mijn focus is of de cliënt goed in z’n vel zit. Hoe het gaat met de financiën, het werk, zijn netwerk. Als er iets hapert, wil ik weten waarom, want daar kunnen kiemen van risico’s zitten. Ik probeer te zorgen dat mijn cliënt op de rijdende trein blijft.”

Nadat enkele vrijgelaten tbs’ers met recidives veel aandacht hadden getrokken, is het toezicht op het proefverlof geïntensiveerd, legt hij uit. Sinds enkele jaren houden de reclassering en de betrokken kliniek de verlofganger samen in de gaten. Dat begint al vóór het proefverlof, als ze allebei advies uitbrengen aan het ministerie. “Wij stellen dan voorwaarden,” zegt Theo Weijtens. “Er moet een gestructureerde daginvulling zijn, een verantwoorde huisvesting en een geregeld poliklinisch contact. Wij letten erg op risicomanagement. Dat blijven we het hele traject doen, door de cliënt strikt aan afspraken en voorwaarden te houden. Maar wel in het besef dat terugval bij resocialisatie hoort, zoals je ook alleen maar leert lopen met vallen en opstaan. Als we op het op basis van een risicotaxatie uiteindelijk veilig genoeg vinden, brengen we een advies aan de rechter uit om de terbeschikkingstelling in eerste instantie voorlopig te beëindigen. Aansluitend kan na weer een risicotaxatie een advies volgen om de tbs onvoorwaardelijk te stoppen.”


Zoals in het geval van Bert van Agt. Als een onafhankelijke psychiater het positieve advies van de reclasseerder nog heeft ondersteund, is de kans groot dat de rechter in juli een einde maakt aan Berts tbs-tijd. Hij ziet ernaar uit. “Ik ben nog niet echt vrij, ik heb nog beperkingen. Ik mag bijvoorbeeld het land niet uit, niet eens naar België. Bovendien wil ik deze periode afsluiten. Ik ben nu al jaren buiten en het is nog geen enkele keer uit de hand gelopen. Ik weet me aan te passen in voor mij gevaarlijke situaties. Ik heb geen delict meer veroorzaakt. Vroeger was ik kwaadaardig, tegenwoordig probeer ik niet meer kwaad te zijn op alles en iedereen. Zo kon ik vroeger ook niet relativeren. Alles was zwart-wit, van grijs wilde ik niks weten. Nu zie ik in dat er overal grijze gebieden zijn.”

Hij valt even stil, roert in zijn koud geworden koffie. Dan zegt hij: “Ik wil niet meer in de problemen komen met justitie, het is genoeg geweest. Ik wil nou eens gewoon léven, dat heb ik in het verleden eigenlijk niet gedaan.”