Spring naar de content
bron: HH

Eric Schreurs (1958 – 2020): ‘Theo van Gogh zou zo een stripfiguur kunnen zijn’

Afgelopen vrijdag overleed striptekenaar Eric Schreurs, die vooral bekend is van zijn strip Joop Klepzeiker. Max Pam sprak hem in 2006 over zijn vriendschap met Theo van Gogh. Naar aanleiding van zijn dood plaatsen we dit nooit eerder gepubliceerde interview.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Max Pam

Striptekenaar Eric Schreurs behoorde tot degenen die ik in 2006 interviewde op het Netherlands Institute for Advanced Studies, waar ik werkte aan een boek over de vermoorde Theo van Gogh. Het gesprek vond plaats in een kamer met uitzicht op een rustig park in Wassenaar, niet ver van de plek waar Theo van Gogh was geboren. Schreurs heeft Van Gogh goed gekend en noemde hem zelfs enige tijd ‘mijn soulbrother’. In 1985 maakten zij samen het stripboek Recreatie, vol gedichten en illustraties die uitsluitend de lelijke dingen des levens tot onderwerp hebben, zoals braaksel, stront en dood. Van Goghs manier van filmen en Schreurs’ manier van tekenen vertoonden duidelijke overeenkomsten. Van Goghs films hebben nooit een groot publiek getrokken. Van de strips van Schreurs, met Joop Klepzeiker in de hoofdrol, zijn miljoenen albums verkocht.

Het interview is nooit eerder gepubliceerd. 

Eric Schreurs: “Ik ben van ’58, Theo was een jaar ouder. Maar ik ben hem pas tegengekomen in 1985, in de tijd van het geruchtmakende filmblad Moviola, dat na Theo’s intree snel ophield te bestaan. Mijn uitgever Ger van Wulften en filmmaker Gied Jaspers vonden dat er een documentaire over mij moest worden gemaakt, en dat Theo degene was die dat moest doen. Samen met de tekenaar Dick Matena. Dus kwam Theo bij mij langs. Hij had al wat werk van mij gezien. Hij was van onder de indruk van het chaotische in mijn tekeningen, maar toen hij aanbelde was ik al getrouwd en hadden wij een kind. Dat vond hij een teleurstelling. Hij was er enorm door verward. Dat iemand die zo’n gewoon burgermansleven leidde zo’n strip kon maken, dat ging hem boven de pet. Hij probeerde mij meteen als een ui af te pellen. Ik kon hem er nauwelijks van overtuigen dat zulke dingen ook samengaan. Later kreeg hij trouwens ook weer gelijk, want toen lag ik ineens in scheiding. Voor mij werd die strip toen nog meer het spelen met je eigen angsten en nachtmerries.

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Kies een abonnement

Had je het gevoel dat hij zich in die tekeningen herkende?

“Ja, hij herkende zich er totaal in. Drugs and low lifes. De Blues. Alles is een tranendal, dat was zijn uitdrukking. Hij was zoals hij leefde, toch anders dan bij mij. Je kunt niet zo maar alle je lage lusten botvieren in het echte leven, zoals hij deed. Mijn manier om mij ego te laten gelden, verliep via de strip. Bij hem ging het veel verder. Hij was op een gegeven moment ook een vlees geworden karikatuur van zichzelf geworden. Tegelijkertijd was het fascinerende aan hem was dat hij zo een stripfiguur zou kunnen zijn. Theo zei dingen die ik alleen maar dacht. Die ik alleen vorm kon geven in mijn tekeningen, in mijn typetjes. Mijn figuren zeggen van alles, gaan door roeien en ruiten. Zijn niet genuanceerd, maar zwart-wit. Zo was Theo ook.”

Klappen accepteren, tot je in elkaar zijgt, allemaal om maar geitenneuker, geitenneuker, geitenneuker te kunnen zeggen.

Een ongeleid projectiel. 

“Hij was verschrikkelijk als hij niks om handen had en zich begon te vervelen. Dan brak in een restaurant plomp verloren in bij mensen die daar keurig zaten te converseren, en dan zei hij met een zoetgevooisde stem tegen zo’n vrouw: ‘Volgens mij steek je je neus wel eens in zijn aars’. Zomaar! Soms pakt dat aardig uit, maar vaak ook niet. Veel mensen waren er niet van gediend. Maar het gekke was: dan veranderde hij gelijk een diplomaat. Ik heb ook wel eens meegemaakt dat hij in elkaar getimmerd werd. Een vent die met twee dames aan tafel zat, terwijl hij van het belendende tafeltje zat te zuigen. Die man stormde uiteindelijk vanuit het toilet ineens op hem af en begon op hem in te slaan. Maar het opmerkelijke was dat Theo zich helemaal niet verweerde. Hij liet zich in elkaar slaan, hij draaide zich niet eens om. Uiteindelijk heeft een kroegmaat heeft gered. Klappen accepteren, tot je in elkaar zijgt, allemaal om maar geitenneuker, geitenneuker, geitenneuker te kunnen zeggen.”

Waar kwam dat vandaan, dat provoceren?

“Weet ik niet. Wij hebben ook wel ruzies gehad. Als hij begon te stangen, werd je geacht partij te trekken. Heeft mij wel eens aangevallen, maar echt als een meisje. Schoot ik in de lach, werd hij nog bozer.”

Eric Schreurs Foto: HH/Petterik Wiggers

Is die film over jou er gekomen?

“Ja, die is er nog gekomen. Het vervelende was alleen dat hij van te voren al in precies in zijn hoofd had hoe het moest worden. Klepzeiker was mijn gimmick. In de documentaire begon hij daar erg de nadruk op te leggen. Vond ik heel naar. Maar nee, het moet anders. Ik moest die andere kant laten zien, die duistere kant, die is toch veel interessanter. Het moest beginnen met “This is the man”, dan moest ik mijn broek uittrekken en zeggen: “And this is his ass!”. Dat had hij bedacht, en dat deed ik natuurlijk niet. Maar net zo lang gezeurd. Uiteindelijk is het er ingekomen, maar geen frontaal shot. Dat had Theo het liefste gewild. Beetje opzij. Eenzijdige belichting.”

Je kon er niet tegenop. 

“Op een gegeven moment was er een scene samen met mijn moeder. Ik zat op een crapaud, ingeklemd tussen een mevrouw en mijn moeder. Die gingen vragen waar het allemaal vandaan kwam. Ik zat ertussen, een beetje ongemakkelijk. En mijn moeder deed koren op Theo’s molen door te vertellen dat ik als kind last had gehad van verstopping. Dan maakte ze van zeep een rolletje en als je dat in je anus heen en weer bewoog, werd je geprikkelde, zodat het los kwam. Dan was zijn gierend bewijs. Had hij het eindelijk gevonden. Heel naar, ik maar tussen die vrouwen zitten op een crapaud. Uiteindelijk was natuurlijk ook dat een stripverhaal. Iedereen interpreteerde dat op zijn eigen manier, was heel aardig. Wij hebben er samen nog geluidjes bij gemaakt. Daarna is het aangeboden aan de VPRO. Nee, toch maar niet. Die film is nooit uitgezonden. Weg, verdwenen, the story of my life. Misschien heeft mijn uitgever het nog. Later heb ik nog een rolletje gespeeld in Theo’s roadmovie Charley, met Rosita Steenbeek en Marie Kooyman. Mannen castreren, daar draaide het om. Rosita toverde dan mannen in bed en die werden van hun geslacht ontdaan. En dan ging de boel in de koelkast. Heel aardige film voor vrienden en bekenden. Ik speelde er een Jehova’s getuige in. Met uiteraard een anale fixatie. Hahaha!”

Op de een of andere manier waren vrouwen toch gek op hem.

“Theo leek soms de spin waar hun leven om draaide. Altijd gekonkel, werd ik ook bij gebruikt. Hij was natuurlijk op een vreemde manier heel charismatisch. Hij beledigde vrouwen en vervolgens ging hij met ze naar bed. Als hij ze aan de kant zette, dan stortte hun hele wereld in.”

Je hebt ook nog een rol voor jezelf geschreven.

“Ik heb ermee opgetreden in het operacafé Coulissen. Werd een scène in de film, met Theo zelf in de hoofdrol. Er was ook een taxichauffeur die door de vrouwen was ingehuurd om een vermoorde Theo van zijn bed te lichten. Wij moesten hem – dood – van de trap af zien te krijgen. Een stalen trap, en dat lukte niet, zodat wij Theo op zijn buik op de leuning hebben gelegd en hem heel langzaam naar beneden hebben laten glijden. Maar de strip van de leuning liet los, en Theo stuiterde zo de treden af, dat was wel grappig. Ikzelf zou ook worden vergiftigd. Het was de bedoeling dat wij op een spoorbaan zouden worden gelegd. Op een gegeven moment hadden ze in een polderlandschap een spoorbaan gevonden die niet meer bereden werd. In de film hoor je een trein aankomen. Wij lagen dan alle drie op de spoorbaan: Theo, de taxichauffeur en ik. Moest in een keer worden opgenomen. Theo ging daar liggen, ik ging daar liggen en de taxichauffeur ging daar liggen. En toen had Theo bedacht dat wij daar met z’n drieën naakt moesten gaan liggen. Op die kouwe rails. Nee, genieten, dat was er bij Theo was niet bij. Maar ik had  helemaal geen zin om plat op mijn buik op die kouwe rails te gaan liggen. Er lag allemaal rijp op die rails. Je vriest zo vast, daar had ik geen lust in.

Ik vroeg: ‘Waarom moet dat dan, Theo?’

‘Ja, moet. We plegen zelfmoord’.

Theo zei vaak: na veertig is het mooi geweest, dan stap ik eruit.

‘Huh? Maar hoe kunnen wij ons nou uitkleden als wij eerst zelfmoord hebben gepleegd? Uitkleden, door de polder rennen, een longontsteking oplopen en dan zelfmoord plegen – it doesn’t make sence, Theo.’

‘Dat is juist het verdachte van de hele situatie. Dan ziet er veel dramatischer uit!’. 

Dat zei-die. Dat was het enige argument, als het plaatje er maar mooi uitzag. Maar ik bedankte ervoor, GVD! Toen zei Theo: ‘Ik doe het je wel voor’. En hij begint zich uit te kleden. De crew zag er ook geen heil in, maar Theo ging gewoon op die rails liggen. En toen riep hij ‘actie!’, de camera liep, maar iedereen gooide er met de pet naar. Iedereen liep te keutelen, Theo liep blauw aan. Ze begonnen kleren naar hem te gooien. En toen kreeg Theo een kaplaars op zijn hoofd en sloeg met zijn kin op de rails. Alles opgenomen. ‘s Avonds hebben wij de rushes teruggekeken en het was inderdaad heel dramatisch dat witte lichaam op de rails, maar het sloeg allemaal nergens op. Opeens kwam vanuit het niks ook die kaplaars uit de lucht. Later hebben wij het opnieuw gedraaid, dit keer met kleren aan.”

Hij had een zelfvernietigend mechanisme in zich.

“Hij zei vaak: na veertig is het mooi geweest, dan stap ik eruit. Hij was wel gekweld, manisch vrolijk. Soms sentimenteel. Hij was ook genereus, overdaad van alles, betaalde alles. Hij dronk ook heel schielijk, raakte verslaafd aan alcohol. Dan krijg je lichamelijke klachten. Theo ging dan gierend in de remmen hangen en gebruikte maanden niet. Weken lang dronk hij alleen maar karnemelk, zo uit het pak. Overdreven gezond doen. Dat zuivert het bloed, riep hij. Daar is hij zo dik van geworden. Zijn redding tegen de dood was dat hij gewoon in slaap viel. Dat had ik helaas niet. Ik ging door totdat ik bijna buiten bewustzijn was.”

Theo van Gogh
Foto: ANP

Jullie hebben nog door het land getoerd met een voorstelling.

“Samen met Hein de Kort deed ik een programma, dat Schimmels heette. Een soortement cabaret, we lazen gedichten voor met ondersteuning van de Bad Band. Hein speelde trompet. Ik ging live tekenen. Er ging van alles mis en we merkten dat wij daar de lachers mee op onze hand kregen. Jazz & Poetry, zoiets. Later gingen wij het expres doen. Theo wilde dat ook en wij hebben hem bij onze troep ingelijfd. Je zou het niet zeggen, maar hij was zo verlegen. Hij wilde heel graag, maar stond achter de coulissen te kotsen van de zenuwen, tot op de draad nat van het zweet. Angstzweet, maar hij deed het toch. Tsja, die gedichten uit die bundel. Ik ben hem later wel eens tegengekomen en heb hem gevraagd wat hij daar nou echt van vond. En dan dook hij een beetje weg. Was bang voor alles. Zijn gedrag was er helemaal op gericht om de angst te overwinnen. In het begin schaamde hij zich ook voor zijn Wassenaarse afkomst. Daar loog hij over en als ik hem corrigeerde, was hij in alle staten. We hebben overal gestaan met Schimmels, tot en met in Paradiso. Was niet helemaal mijn ding, hoewel het leuk was directe reacties uit de zaal te krijgen.”

Jullie waren tamelijk intiem.

“Wij zijn een keer uitgenodigd door mijn moeder om te komen eten. Hij heeft toen een prachtig gedicht geschreven over haar kookkunsten. Moet ik nog hebben. Rijmde ook nog. Had alles met zijn eigen moeder te maken. Het was lekker weer en na het eten zijn wij naar het strand van Katwijk gegaan. Mijn moeder en ik hadden zin om te gaan zwemmen en wij begonnen ons uit te kleden. Dat een moeder zoiets deed in het bijzijn van haar kind, daar kon hij gewoon niet over uit. Daar heeft hij nog een gedicht overgeschreven: over het moederlichaam dat zich badend aan de golven gaf. Zijn eigen moeder komt er ook in voor en noemde hij ‘zijn liefdeshoer’. Hij zou met haar naar bed zijn geweest, maar ik heb dat nooit geloofd. Ik heb haar wel eens meegemaakt in hun vakantiehuisje in Katwijk. ’s Avonds brachten wij haar naar huis. Hij heeft het van zijn moeder. Een vrolijk type, sloeg haar benen over elkaar en daar waren wij dan al van in de war. We bleven daar tot diep in de ochtend. Stond Theo’s vader op en begon zich te scheren, alvorens naar het kantoor van de BVD te gaan, waar hij werkte. Theo’s vader merkte dan droog op: ‘Ik jaag jullie toch niet weg?’. Waarop zijn moeder antwoordde: ‘Dat doe je wel, Johan!’. Zijn moeder was onverstoorbaar. Ze vroeg: ‘Willen jullie nog een cognacje?’. En dan was er de keus uit tien soorten.”

 Hij wist mensen het bloed onder de nagels te sarren. 

“Dat was erg ambivalent. In Terug naar Oestgeest speel ik de rol van de broer die dood gaat. Bij de première kwam ik binnen en daar stond Jan Wolkers bij de trap – mijn ouders waren er ook – en toen stond Jan op mij te wachten. En Theo. Wolkers omhelsde mij. Theo ook, zij waren tot tranen geroerd. Maar het omgekeerde gebeurde ook. Zo kan ik mij een bijeenkomst van het COC herinneren. Theo was zich er erg van bewust was dat wij tussen mannen van de herenliefde liepen. En op een gegeven moment fluisterde hij: ‘Allemaal op de brandstapel…’. 

Dus ik zei: ‘Theo als je dat echt vindt, daarbuiten is een verhoginkje en ga dat daar dan maar roepen.’

‘Nou…’. 

‘Ja, doe maar als jij dat echt vindt.’

Het was jammer dat hij zijn films altijd versjteerde met practical jokes die alleen hij leuk vond.

En toen ging hij het nog doen ook. Sloeg helemaal nergens op. Een paar uit de kluiten gewassen leather boys kwamen verhaal halen. Ja, was niet zo bedoeld. Hoe is het dan bedoeld? Nou, nou…?! Het gekke was dat het toch nog gezellig werd, maar het raakte kant noch wal. Alles was erop gericht om een reactie uit te lokken. Er moest altijd deining zijn. Als er niets te deinen viel, werd hij verveeld. Hij gebruikte wel heroïne, maar rookte het. Deed hij erg groot over, maar schrok voor de uiterste consequentie terug. Ik herinner mij dat wij in de trein zaten en een junk geld kwam vragen. Ik gaf iets, maar Theo bleef star voor zich uit kijken. Die junk rook dat Theo hem een beetje kneep. Toen riep die junk op een gegeven: ‘Oehoe!’ Theo sprong van angst bijna onder de bank. Het moest niet te dicht buurt komen. Was een romantisch stijlmiddel.”

Was hij een talent?

“Het was jammer dat hij zijn films altijd versjteerde met practical jokes die alleen hij leuk vond. Ik vond hem wel een begenadigd filmer, dat wel. Dagje naar het strand is een meesterwerk. Heel strak. Cas Enkelaar heeft hem in het gareel weten te houden. Maar een komedie maken lag hem niet. Moest wrang en bitter zijn. Maar zelf altijd schaterlachen, iets wat mij nooit lukte. En overal de drank. Al die halflege glazen moesten voor sluitingstijd nog op. Ongelooflijk, ik heb enorme tolerantie voor drank, maar dat redde ik niet. Hij was ook heel loyaal. Altijd heel bezorgd, hoe gaat het nou?  Zijn vriendschap was onvoorwaardelijk, tot je in zijn ogen verraad pleegde. Hij had geen gelijke, er was niemand die op hem leek. Zulke mensen kom je zelden tegen. Ik droom nog steeds van hem.”

Word lid van HP/De Tijd